Er is in de geschiedenis van de christelijke kerk al sinds jaren een discussie gaande over het inzegenen van vrouwen in een kerkelijk ambt. De meningsverschillen zijn vaak zo hevig dat men niet meer met elkaar in een zelfde kerkgebouw kan samenkomen. De tegenstanders van de inzegening beroepen zich met name op uitspraken van de apostel Paulus, en het feit dat zowel Jezus als ook al zijn apostelen man waren.
Wat is dat inzegenen eigenlijk? In de bijbel zullen wij tevergeefs naar dit woord zoeken. Wat wij wel vinden is het woord zegen en zegenen. Al in het eerste hoofdstuk van de bijbel lezen wij dat God de mens zegent. Als wij deze en andere zegens lezen dan zien wij dat die vrijwel altijd een profetische opdracht inhouden. In Genesis 1: 28 staat: en God zegende hen en God zeide tot hen: weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervul de aarde en onderwerp haar.
Bij deze eerste zegen (of inzegening) wordt dus niet alleen de man gezegend (of ingezegend) maar ook de vrouw, beiden krijgen zij deze opdracht.
Wat betekent deze zegen anders dan een bekend maken door God van het doel waar hij de mens voor geschapen had? Hij doet dit ook als Hij de sabbat apart zet van de andere dagen Genesis 2:3. En God zegende de sabbatdag en heiligde dien.
In het geval van de roeping van Abram zien wij dat God Abram zegent, en hem tot een zegen stelt. Genesis 12: 2,3. Het wordt ingewikkelder als God tegen hem zegt in dezelfde verzen: (Ik zal zegenen wie u zegenen) God zegt daar eigenlijk, iedereen die erkent dat Ik jou heb geroepen voor dit werk, krijgt een deel hierin. Want Hij vervolgt met de woorden: en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. Deze zegen was dus niet een zegen voor Abram alleen, maar voor iedereen die Abram erkende als een door God geroepene, en die bereid was diezelfde weg te bewandelen. Abram kon deze zegen doorgeven.
Nog een voorbeeld van één van de aartsvaders die zelf een zegen van God ontvangen had en die zelf ook zegende. In het derde vers van Genesis 48 zegt Jakob tegen zijn zoon Jozef: God de Almachtige, is mij verschenen te Luz in het land Kanaän en heeft mij gezegend. Hier is het Jakob die de zegen van God ontvangt. In vers 9 van hetzelfde hoofdstuk zegt Jakob tegen Jozef breng uw zonen tot mij opdat ik hen kan zegenen. Jakob is dus de door God gezegende maar tegelijkertijd is hij instaat om die zegen aan zijn nageslacht door te geven. Als Jakob dan die zegen doorgeeft zien wij dat die tegelijkertijd een profetische lading heeft.
Deze (profetische) zegeningen zijn niet onvoorwaardelijk, zij zeggen slechts, God heeft je geroepen tot een bijzonder werk, en als je deze roeping aanvaardt, en je binnen de perken van Gods wet wil leven, dan zal Hij door Zijn Geest in je wonen en je leiden in dit werk.
Om terug te komen op onze tijd en de verschillende ideeën over zegenen en inzegenen, ik denk dat iedereen die het geloof van Abram heeft, ook de zegen van Abram heeft, want die zegen luidt: en met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
Als iemand zich dus geroepen voelt tot een bepaald werk binnen zijn of haar kerk, en de gemeente vindt deze persoon geschikt, dan kan de gemeente één of meerdere ambtsdragers, hen voor dit doel apart zetten door hen de handen op te leggen. Zij erkennen daarmee dat de roeping van God is, en dat deze broeder of zuster dit ambt in die gemeente uit kan voeren.
Wij moeten ons wel realiseren dat het niet de mens is die zegent maar God. Als wij een mens inzegenen die niet door God geroepen is dan verandert die zegen van ons daaraan niets, en als wij iemand die door God is geroepen niet inzegenen, dan zal die persoon onder Gods zegen evengoed dit werk kunnen doen. Onze zegen kan dus nooit meer zijn dan een erkennen dat de zegen van God op iemand rust.
Ik zou daarom voor willen stellen dat wij die inzegening nooit zullen gebruiken als een machtsmiddel om mensen die zich geroepen voelen om in wat voor capaciteiten dan ook voor God te werken te hinderen in hun werk, door hen de zegen van God en die van ons te onthouden.
Piet Westein.