Wet
Toen God het volk van Israël uit Egypte leidde, waren zij daar 400 jaar geweest. Zij hadden te midden van de afgodendienaars gewoond, en waren de wetten, inzettingen en verordeningen van de God van Abraham, Isaac en Jakob grotendeels vergeten. Zij waren vervallen tot afgodendienst. Toen God hen tot zich gebracht had bij de berg Horeb, heeft hij Zich opnieuw aan hen voorgesteld. Hij deed dat door Zich te openbaren in de tien geboden, die niets anders zijn dan een omschrijving van Zijn karakter. Hij begint de opnoeming van de geboden met de verklaring, dat Hij de Here onze God is. Als dat niet waar zou zijn dan hadden wij ook niets met Hem te maken. Het is omdat Hij onze Schepper en onze God is, dat wij Zijn wetten, inzettingen en verordeningen in acht willen nemen. De eerste vier van de geboden die God opnoemt, hebben te maken met onze houding tegenover God. De volgende zes, vertellen hoe wij met onze medemens om moeten gaan.
Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor hen niet buigen noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een na-ijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die mij haten, en die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.
Gij zult de naam van de Here uw God niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat er in is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde dien.
Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here uw God u geven zal.
Gij zult niet doodslaan.
Gij zult niet echtbreken.
Gij zult niet stelen.
Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uw naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
Toen God klaar was met het noemen van de tien geboden, zei het volk tegen Mozes: Spreek jij maar met ons, en niet God, zodat wij niet sterven, (Exodus 20:18). De wet heeft tot doel, dat wij onze zondigheid zullen beseffen. Als wij eenmaal beseffen dat de wet ons niet kan helpen, maar ons eerder overtuigt van onze totale hopeloosheid, zullen wij gedwongen worden onze verlossing ergens anders te zoeken. Omdat duidelijk te maken kwam God zelf om tussen ons te wonen, in de gedaante van een gewoon mens, zodat wij niet die doodsangst zouden ervaren die het volk van Israël voelde toen God met hen sprak.
Het gebed
Toen Jezus Zijn dienstwerk was begonnen, en Zijn discipelen had uitgekozen, nam hij hen mee de berg op. Vanaf Mattheus hoofdstuk vijf tot hoofdstuk acht leert Jezus hen de diepere betekenis van de wet, met name de houding die de ware gelovige hoort te hebben, tegenover God, en tegenover de medemens. In hoofdstuk zes is er de vraag van de discipelen, hoe zij moeten bidden. Het is opvallend dat zowel de wetgeving als ook de uitleg van de wet, plaatsvindt op een berg. Als God de wet uitspreekt vanaf de berg Horeb, dan doet Hij dat vanuit een donkere wolk, en kunnen de mensen Hem niet zien. Wij kunnen niet voor God verschijnen via de wet, Zijn heerlijkheid zou ons doden. Wij kunnen wel voor God verschijnen, maar In Christus, Hij betekent eeuwig leven voor ons. Als wij naar het gebed kijken dat jezus de discipelen leert, dan vallen ons een paar paralellen op met de wet die Hij vanaf Horeb aan hen gegeven heeft.
Het onze Vader
Onze Vader die in de hemelen zijt,
Uw naam worde geheiligd;
Uw koninkrijk kome;
Uw wil geschiede gelijk in de hemel,
alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want Uwer is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.
Als wij deze overbekende woorden horen, of lezen, dan hebben wij niet meer de neiging om er bij stil te staan dat het God zelf is, die in Christus ons dit gebed gegeven heeft. Hij, de Schepper van hemel en aarde, heeft ons niet alleen geschapen, en Zijn wet gegeven, maar Hij heeft ons ook een gebed geleerd, waarlangs wij Hem weer zonder angst kunnen naderen.
Paralellen
Als God ons in Jezus zowel de wet als ook het gebed gegeven heeft, dan moeten er haast wel paralellen in die beide te vinden zijn, laten wij ze maar naast elkaar leggen. Net zoals de eerste vier geboden over God gaan, en onze verhouding met hem. Zo zijn ook de eerste vier opmerkingen in het onze Vader gericht op God, in Zijn hemel. De volgende zes zijn net als de geboden gericht op onze verhouding met de naaste. Het vierde gebod is het gebod van de sabbat, waar God als Schepper centraal staat, maar wij hier op aarde geroepen worden om in Zijn rust in te gaan. Het vierde punt in het Onze Vader, is ook dat Gods wil in de Hemel en op de Aarde zal worden gedaan. Zowel in het gebod als in het gebed wordt de aandacht van de hemel naar de aarde verplaatst. In plaats dat wij nu Uw lezen, gaat het over ons, en over onze verhouding met elkaar, precies hetzelfde, in wet en gebed.
Conclusie
Als God ons een perfecte wet geeft, waarin Zijn karakter zichtbaar wordt, dan kan het niet anders zijn dan dat Hij ons ook een middel schenkt om dat karakter in ons leven te weerspiegelen. Hoewel het voor ons gevallen mensen onmogelijk is om die wet, aan deze kant van de eeuwigheid perfect te houden, heeft Hij ons in Zijn gebed geleerd dat wij een beroep kunnen doen op Zijn vergevende genade. Daar de wet ons slechts zegt wat wij wel en niet moeten doen, vertelt het gebed dat God onze Vader is en blijft, en wacht totdat wij met onze zonden tot Hem komen om vergeving. Daar wij van nature die vergeving niet aan de naaste willen geven, wil God ons een nieuwe Geest geven zodat Zijn licht ook door onze daden kan schijnen. Zoals de genade de vloek van de wet wegneemt, zo maakt het gebed van de gelovige die genade effectief, door het openen van onze geest en ons hart om die genade effectief te maken, voor onszelf en voor onze medemens.
Piet Westein