Verloren en gevonden.
In het evangelie van Lucas, vinden wij drie gelijkenissen. Zij volgen elkaar direct op. De eerste gaat over het verloren schaap, de tweede gaat over de verloren penning en de derde over de verloren zoon.
Het schaap
Bij het schaap gaat het over honderd schapen, waarvan er één afdwaalt. Het is hier de herder die op zoek gaat om het verloren schaap te vinden. Als hij het eenmaal heeft gevonden draagt hij het terug naar de kudde. Als hij het schaap weer thuis heeft geeft hij een groot feest.
Laten wij eerst eens kijken tegen wie Jezus dit verhaal vertelt. Er worden vier groepen van toehoorders genoemd. De tollenaars en de zondaars aan de ene kant, en de Farizeeën en de Schriftgeleerden aan de andere kant. Als wij deze drie verhalen bestuderen moeten wij kijken voor wie van deze groepen zij bestemd zijn, en wat zij er mee kunnen.
In de eerste plaats is deze gelijkenis bedoeld voor de zondaars en de tollenaars, zij zijn degenen die de weg kwijt zijn. Zij zijn het contact met de kudde (de kerk en God) kwijt geraakt. In de tweede plaats wijst Jezus op de verantwoording van de Schriftgeleerden en de Farizeeën. Zij waren degenen die verantwoordelijk waren voor de kudde, (het volk van Israël). Maar in plaats van de zondaars te zoeken en hen weer bij de kudde te brengen, veroordelen zij hen en ook degenen die met hen omgaan. Van Jezus zeiden zij: Deze ontvangt zondaars en eet met hen. Maar goed dat deze aantijging waar is, anders was er weinig hoop voor ons.
Nu het verhaal zelf. Een man heeft honderd schapen. Het getal honderd staat in de bijbel vaak voor allemaal. Zo ook hier, iedereen hoort bij de kudde. Ook zij die zijn afgedwaald. Die ene die is afgedwaald, krijgt in dit verhaal alle aandacht. De Herder laat alle andere schapen in de wildernis achter, om dat ene te zoeken. Hier lijkt de gelijkenis een onlogische wending te nemen. De wildernis in Israël was in die tijd een plaats waar leeuwen, beren en wolven woonden. Als daar een kudde schapen zonder herder verbleef, was het snel afgelopen met de kudde. Zijn toehoorders zowel de zondaars als de Schriftgeleerden begrepen dat er een diepere, geestelijke les in moest liggen. Het moet daarom gaan over andere dingen dan schapen.
De kudde kan daarom hier niet alleen staan voor de individuele mens. Hoewel dat ook zeker een toepassing is. God laat niet zijn andere kinderen in de steek voor een enkele uitverkoren persoon. De kudde kan hier ook staan voor de natie van Israël, maar ook dit doet geen recht aan de diepere betekenis van de gelijkenis.
Ik denk dat wij de uiteindelijke betekenis van deze gelijkenis moeten zien vanuit het perspectief van de hemel. Het is deze planeet als totaliteit, die staat voor het verloren schaap. Het was God, die in Jezus de hemel verliet om naar deze planeet te komen, om hem terug te winnen en hem weer te plaatsen in de rij van de andere ongevallen planeten. Dan zijn de engelen en de bewoners van de andere planeten de negen en negentig andere schapen. De conclusie is niet voor niets dat er blijdschap is in de hemel. Ja, ook over de individuele zondaar die zich bekeert, maar veel meer nog dat God het mogelijk heeft gemaakt om deze planeet weer te herscheppen, hem weer in rechte staat te herstellen.
De persoon van de Herder staat hier centraal, meer nog dan die van het schaap. En deze Herder is de goede Herder die Zijn leven geeft voor Zijn schapen. Hij is de Zoon van God. Hij verliet de hemel, met alle andere geschapen wezens om naar deze planeet te komen en weer vreugde en harmonie in het universum mogelijk te maken. Ik ontken daarmee natuurlijk niet, dat het ook een individuele en persoonlijke kant heeft. Maar in het licht van de volgende twee gelijkenissen, kies ik hier vooral de centralitijd van de hemel en de herder boven het individu.
De penning.
De tweede gelijkenis gaat over een vrouw, zij heeft tien muntstukken. Als zij ontdekt dat er één van die munten kwijt is, gaat zij het hele huis schoonmaken, nadat zij eerst een lamp heeft aangestoken. Als zij tenslotte de munt weer heeft gevonden, geeft zij een groot feest voor haar vriendinnen. Zij vraagt aan iedereen op het feest om zich te verheugen om de munt die zij heeft terug gevonden.
De conclusie van de Heiland op deze gelijkenis is: Alzo is er blijdschap bij de engelen over één zondaar die zich bekeert.
Wie is wat.
Laten wij eerst even naar de verschillende beelden kijken die in dit stukje worden gebruikt. Het begint met een vrouw. De vrouw staat in de profetie altijd voor een religieuze macht, of kerk. Een vrouw in Israël kreeg als zij ging trouwen haar deel van de erfenis waar zij recht op had mee in de vorm van gouden munten, of als zij armer waren zilveren. Deze munten werden (worden) in het midden Oosten op een goed zichtbare plaats gedragen. Vaak op het voorhoofd, of als het er veel waren om de hals. Het was de trots van de vrouw, om ze haar hele leven onafscheidelijk bij haar te houden.
Toen het volk van Israël bij de berg Horeb de tien geboden van God kreeg was dat het huwelijks sieraad wat zij van haar man kreeg. Zij werd hier de vrouw van Christus. In de loop van de eeuwen raakt zij telkens één van die munten kwijt. Dit is in het oude testament vaak het eerste gebod: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Hoe zit dat in onze tijd, zijn wij als christelijke kerk ook één van die geboden kwijt geraakt? Ik denk dat met name het vierde of sabbatsgebod ondergesneeuwd is door de eeuwen heen. Het is pas na 1844 als men de bijbel opnieuw gaat bestuderen dat men de sabbat en haar belangrijkheid weer ontdekt.
In de gelijkenis steekt de vrouw een lamp aan. Deze lamp staat voor het licht van de Heilige Geest, denk aan de zevenarmige kandelaar in de tempel. Geleid door de Geest vind de kerk na 1844 de belangrijkheid van de wet met als middelpunt de sabbat weer terug. Zij wil die kennis niet slechts voor haarzelf houden, maar roept haar vriendinnen (de andere kerken) om met haar een groot feest te vieren ter ere van de herontdekking van het belang van de sabbat.
De conclusie hier, net zo als bij het schaap is dat er bij de engelen in de hemel feest is als hier op aarde een mens zich de belangrijkheid van de wet van God realiseert.
Hou in de gaten, daar waar bij het schaap, de Herder (de Zoon van God ) centraal staat. Daar kon de vrouw zonder de hulp van het Licht nooit haar weg in de bijbel vinden. De ontdekking van de sabbat was niet het werk van de mens, maar van de Geest.
Vader en zoon.
Wij gaan nu naar de derde en laatste van de drie gelijkenissen kijken. Het is van de drie de langste en meest complexe. Jezus vertelt de gelijkenis als volgt: Iemand had twee zonen, de jongste zei tot zijn vader: Vader geef mij het deel van ons vermogen dat mij toekomt. Het verbazingwekkende in de gelijkenis is dat de vader het ook doet. Het was en is ondenkbaar dat een zoon van zijn vader de erfenis vraagt bij het leven van de vader. Hierbij verklaar je de vader eigenlijk dood. In dit geval snijdt de jongste zoon zich totaal af van de familie, hij wordt daarmee meer dan dood. Het land en het vee wat zijn vader hem toewijst verkoopt hij aan vreemden. Hiermee verkwanselt de jongste zoon alle rechten om bij de familie te horen. Het geld neemt hij mee en brengt dat door in een leven van zonde in een zondig land.
Als zijn geld op is komt er een hongersnood in dat land. Hij dringt zich op aan één van de burgers van dat land, die hem zwijnenhoeder maakt. Hij wil zich verlagen tot het eten van zwijnenvoer, maar er is niemand die hem dat geeft. De vader in de gelijkenis is God, die de Vader is van ons allemaal, gelovigen en zondaars. Het geld van de zoon staat voor de kennis van Gods woord. Dat verdwijnt op het moment dat wij kiezen om in zonde te leven. De man waar de zoon aanklopt is satan, die hem slechts verder in de zonde kan leiden. Het zwijnen voer is de kennis van deze wereld. Er is in de wereld van de zonde niets wat ons kan voeden.
De zoon herinnert zich het karakter van de Vader, hij weet dat hij daar altijd aan kan kloppen, ondanks wat hij allemaal misdaan heeft. Onderweg repeteert hij keer op keer wat hij zeggen zal tegen de vader: Vader Ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet waard uw zoon te heten. Maak mij maar als één van de knechten. Als hij dan eenmaal bij de vader aankomt, krijgt hij nauwelijks de kans dat allemaal te zeggen. De Vader is hem voor en sluit hem in Zijn armen. Hij geeft hem het beste kleed wat er is, een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten.
Daar het een gelijkenis is moeten wij zien wat het allemaal te betekenen heeft. Het eerste wat de vader doet is hem overladen met kussen, dan geeft hij hem het beste kleed. Waar het in de grondtekst zegt dat de zoon zich eerst aan die zondige heer in het land van de zonde aankleefde, daar zegt het van de vader hetzelfde waar het Zijn zoon aangaat, Hij kleeft aan Zijn zoon. Dat beste kleed staat voor het kleed van Christus gerechtigheid. Het moment dat wij ons afkeren van de zonde en tot God komen voor vergeving van zonden, worden wij gekleed in Zijn gerechtigheid. En die sandalen die hij krijgt? Dat is niet anders dan dat onze voeten geschoeid zijn met de bereidwilligheid om het goede nieuws van de verlossing aan de hele wereld mee te delen. De ring die hij kreeg was een zegelring, zodat hij weer als een zoon van de Vader kon functioneren. Het was een ring waarmee je uit naam van de Vader bindende contracten kon afsluiten.
Nu komen wij bij dat gemeste kalf, dat was geen zondoffer of een dankoffer. Zo’n kalf was bedoeld als vredeoffer. Het werd gebruikt tijdens een groot feest als de banden tussen verschillende partijen weer werden aangehaald. Als het feest eenmaal in volle gang is, komt de oudste zoon van het veld. Hij is een gehoorzame zoon die alles doet wat de Vader hem opdraagt. Doch de oudste zoon wil niet ingaan in de feestzaal. Zelfs niet als de Vader hem dringend smeekt. Hij begint de jongste zoon te belasteren, ook noemt hij hem die zoon van jou. Hiermee ontkent hij dat het hier gaat om zijn eigen broer. Het volgende wat hij de Vader voor de voeten werpt is dat hij nog nooit een geitenbokje van hem heeft gekregen om met zijn vrienden feest te vieren.
Nu was (en is) er in Israël maar één feest waar een bokje centraal stond, en dat was grote verzoendag. Waar het voor de jongste zoon de grote dag van verzoening was (Jom Kipoer), daar wilde de oudst zoon zich noch met de Vader noch met zijn broer verzoenen. Omdat de oudste zoon nog nooit met zijn zonden bij de Vader gekomen was, viel hij onder het oordeel.
Zo is het met ons ook, wie wij ook zijn. Wij zullen allemaal onze zonden en tekortkomingen voor Gods troon moeten brengen en zeggen: Ik ben niet waard uw zoon te heten. Op her moment dat wij dat zeggen, gaan wij over uit de eeuwige dood, tot een eeuwig zoonschap. Wij mogen dat feestkleed aantrekken, ook mogen wij ingaan in dat grote builoftsfeest waarvoor iedereen is uitgenodigd, maar waarvoor zo weinig interesse bestaat.
Vader, Zoon en Geest.
In de eerste gelijkenis staat de herder centraal. Hij is de Goede Herder, de Zoon van God, die ons door deze barre wereld leidt.
In de tweede staat het licht wat de vrouw ontsteekt centraal. Zonder dat Licht, wat niet anders is dan een verwijzing naar het werk van de Geest, die ons leidt in alle waarheid zou de vrouw de munt nooit hebben kunnen terug vinden.
De derde en laatste gelijkenis staat de Vader (God de Vader) centraal. Zo zien wij dat de drie eenheid in zijn geheel betrokken is bij de verlossing van de mens uit de klauwen van de boze, en dat niets of niemand de liefde van God voor Zijn schepsel kan stoppen.
Piet Westein