Met angst in het hart
De honger bij Jakob en de zijnen wordt zo nijpend dat zij ondanks hun angst voor die onderkoning van Egypte besluiten nog een reis te wagen. Eerst moeten zij hun oude vader overtuigen om zijn geliefde zoon Benjamin, zijn jongste, mee te laten gaan. Het heeft geen zin om de reis verder uit te stellen. Al was het alleen al om hun broer Simeon te verlossen uit zijn gevangenschap. Uiteindelijk geeft Jakob toe, hij laat ook Benjamin gaan. Wat moet er door hem heen zijn gegaan, toen hij zijn tien zonen de woestijn in zag trekken naar Egypte en hij alleen met zijn kleinkinderen en de vrouwen achter bleef?
Jakob had zijn zonen het beste wat het land Kanaän voortbracht meegegeven als gift voor die machthebber die zijn zoon Simeon gevangen hield. Zij droegen in hun zakken balsem, honing, gom, hars, terpentijn noten en amandelen. Dat zijn bij elkaar zes verschillende dingen. Het getal zes is het getal van de mens. Op de zesde dag van de scheppingsweek wordt hij geschapen. Al deze dingen die zij meedragen kunnen verwijzen naar de daden die de zondaar doet om bij God [in dit geval Jozef] vergeving te krijgen van zijn zonden. Alles waarmee zij dachten die man [Jozef] gunstig te kunnen stemmen. Alsof een onderkoning van Egypte zit te wachten op een paar pond terpentijnolie of een pot honing. Bij de gift die zij bij zich droegen hadden zij ook dubbel geld bij zich om hun oude schulden te vereffenen. Ook dat geld kan verwijzen naar onze werk gerechtigheid. Zij piekerden er natuurlijk nog steeds over hoe die koopsom van de vorige reis in hun graanzakken terecht was gekomen. Zij vroegen zich af of het de reden zou worden van hun eigen gevangenneming en veroordeling.
Het leek erop dat hun ergste verwachting bewaarheid zou worden. Direct als zij zich bij die Egyptische heerser gemeld hebben voor de aankoop van hun graan en te laten zien dat zij hun broer inderdaad bij zich hebben, worden zij weggevoerd naar het huis van de onderkoning. Bij het huis aangekomen klampen zij het hoofd van de huishouding aan, zij vertellen hem het verhaal van hoe zij de vorige keer hun geld van de graanaankoop weer in hun zakken vonden toen zij het graan er uitnamen. Hier is het geld plus het geld dat wij nodig hebben voor het nieuwe graan. De man ziet hun angst en stelt hen gerust met een leugen. Hij zegt: Dat geld heeft de God van je vader in jullie zakken gelegd, want ik heb de koopsom volledig ontvangen. Tot hun vreugde brengt hij tenslotte ook Simeon weer bij hen terug.
Nu zij weer met zijn elven zijn, leggen zij snel hun gaven neer zodat als die heer komt hij gunstig gestemd zal worden. Dan worden zij naar de kamer geleid waar zij de maaltijd zullen gebruiken. Tot hun opperste verbazing worden zij volgens de rangorde van hun geboorte neergezet. En dan als het eten opgediend wordt krijgt Benjamin vijfmaal zoveel als de rest. [Wat dan volgt kunt u maar beter nalaten]. Zij drinken samen met Jozef zoveel wijn dat zij allemaal dronken worden.
De test
Terwijl zij aan de maaltijd zitten, worden hun zakken tot de rand gevuld met graan. Net als de vorige keer wordt de koopsom in zijn geheel weer in de zakken teruggelegd. Maar ditmaal wordt in de zak van Benjamin de zilveren beker van Jozef gelegd. Nauwelijks waren zij echter op weg of Jozef gebood zijn huisbestuurder dat men hen na zou jagen en weer terugbrengen. Men moest hen in hun bijzijn Benjamin beschuldigen van diefstal. Nadat zij waren ingehaald en de beschuldigingen hadden gehoord, begonnen zij het hevig te ontkennen. Zij waren immers eerlijke mannen, zoiets zouden zij nóóit doen. Zij vellen zelf het oordeel dat degene waar de beker wordt aangetroffen, moet sterven en zij zelf zouden slaven worden. De beker wordt natuurlijk aangetroffen op de plaats waar hij verborgen was. Benjamin wordt voor hun ogen in de boeien geslagen. Met veel misbaar scheuren zij hun kleren. Zij laden hun ezels weer op en gaan met Benjamin weer terug naar die heerser. Zonder Benjamin kunnen en willen zij niet terug naar hun vader.
Als zij bij de onderkoning terug zijn en de beschuldiging horen, hebben zij geen weerwoord. Zij zeggen tegen de man: God heeft de schuld van uw knechten aan het licht gebracht. Zij waren allemaal overtuigd van hun zonden en dat God hen op deze manier strafte. Is het niet vreemd dat het juist de geliefde zoon is waar deze beker bij werd aangetroffen, hij die part nog deel had gehad aan hun verwerpelijk handelen in de verkoop van Jozef? Is het niet zo dat al ónze zonden op de geliefde Zoon van God zijn gelegd en dat wij daardoor zondeloos verklaard zijn. Zo wordt die hele geschiedenis van Jozef een steeds meer Christo-centrisch verhaal.
De test die Jozef bedacht heeft is geslaagd. Zijn broers blijken in de loop van de jaren veranderd. Zij willen hun broer niet in Egypte achterlaten. Juda biedt zichzelf aan als plaatsvervanger. Op dat moment wordt het Jozef te veel.
Toen waren er weer twaalf
Jozef roept al de Egyptenaren die rond hem staan toe weg te gaan. Dan schreeuwt hij het uit: Ik ben Jozef jullie broer; leeft mijn vader nog. Waarom vraagt Jozef toch iedere keer weer leeft mijn vader nog? [Misschien is dit een verwijzing naar wat wij zelf doen als wij in de problemen komen. Dan hebben wij ook de neiging te roepen, is er nog wel een Vader die zich om mij bekommert]. In plaats van hem met grote vreugde om zijn hals te vallen, deinzen zij drie stappen voor hem terug. Dan vertelt Jozef hen dat het door Gods wil was dat alles zo gelopen is. Het is uiteindelijk zijn broeder Benjamin, die hij om de hals valt en het uitschreeuwt van vreugde.
Na hen uitgebreid zijn verhaal te hebben verteld, en het wonderbaarlijke ingrijpen van God in zijn leven, stuurt hij hen terug naar Kanaän. Hij wil dat zij hun vader Jakob op gaan halen en met de hele stam naar Egypte komen om daar vrij van honger te wonen. Nadat zij dagenlang met een rijk beladen karavaan onderweg zijn geweest komen zij bij hun vader aan. Zij roepen om het hardst dat Jozef nog leeft, de meest schuldigen roepen het luidst. Maar het helpt niet. Jakob blijft er koud onder, hij gelooft het niet. Het is pas als hij het hele verhaal gehoord heeft en de misdadigers hun zonden beleden hebben, dat zij hun eigen broer naar Egypte hebben verkocht en dat hij daar nu de scepter zwaait dat hij het gelooft.
Piet Westein