In Lucas 15 vinden wij drie gelijkenissen die als wij ze onafhankelijk van elkaar lezen al mooi zijn, en ons veel informatie geven. Als wij ze echter alle drie achter elkaar lezen, en het verband tussen de drie zien, dan krijgen wij een veelvoud aan kennis van het evangelie. Jezus vertelt de gelijkenissen naar aanleiding van de kritiek die Hij van de Farizeeën en de Schriftgeleerden krijgt. Hij gaat om met tollenaars en zondaars is de aanklacht, en die aanklacht is nog waar ook. Jezus gaat om met zondaars, (nog steeds), en eet met hen, dat maakt Hem in de ogen van de Farizeeën onrein, want iedereen die met een onreine omgaat, wordt zelf ook onrein. Dit idee was niet zo vreemd, want dit was gewoon te lezen in het wetboek van Leviticus. Jezus gaat niet op de aanklacht zelf in, ook ontkent Hij hem niet, in plaats daarvan vertelt hij de drie gelijkenissen waar wij naar willen kijken.
Honderd schapen
De eerste gelijkenis gaat over een herder die honderd schapen heeft. Het getal honderd, duizend en tien staat in de profetie voor het geheel of allemaal, en ik wil deze gelijkenis ook in het licht van de profetie zien. Jezus begint met een beroep te doen op het inlevingsgevoel van de toehoorders. Als je honderd schapen hebt en één is er kwijt dan gaat alle aandacht uit naar het schaap dat kwijt is. Er staat dat deze herder de 99 in de wildernis achter laat, dit zou in Israël in de praktijk nooit gebeuren. Bij de tijd dat de herder het verloren schaap zou hebben gevonden, zou een leeuw of een wolf de kudde uiteen hebben gejaagd, en een aantal van hen hebben gedood, de toestand zou dan veel erger zijn dan daarvoor.
De herder in dit verhaal is natuurlijk de goede Herder. Het is Jezus zelf, die hoewel Hij in de hemel het heelal bestuurt, en alle geschapen wezens, zowel engelen als ook de bewoners van andere planeten Hem als hun Koning erkennen, hen heeft verlaten om neer te dalen naar deze aarde waar de gevallen mens woont, om hen terug te winnen en hen weer bij de kudde te brengen. De opdracht van de Vader was dat het weer één kudde en één Herder zou zijn. De gelijkenis eindigt met een groot feest. Ik kan mij dat feest alleen maar voorstellen als het moment van de wederkomst, wanneer Jezus als Koning der koningen komt om Zijn kinderen van deze aarde op te halen. Eerst zal Hij de ontslapen gelovigen opwekken, dan zullen wij die nog leven, in een oogwenk veranderd worden, van sterfelijk naar onsterfelijk, en gezamenlijk zullen wij, met onze Heer aan het hoofd, naar het Nieuw Jeruzalem reizen. Daar zullen de 99 andere schapen (de zonen van God van andere planeten) ons opwachten. Ook de engelen die de hemel en de aarde al vervulden met hun gezang bij de geboorte van hun Vorst op aarde, in Bethlehem, zullen dan het Nieuw Jeruzalem vullen met een feestgedruis zoals het universum nog niet heeft gekend.
Natuurlijk kunt u deze gelijkenis ook toepassen op mensen die afgedwaald zijn van de Kerk. Mensen die Jezus hebben verlaten, of die hem nooit gekend hebben. Ook in dat geval is er blijdschap in de hemel, en het geeft ons ook hier op aarde de opdracht te blijven zoeken naar mensen die een oplossing zoeken voor hun zonde probleem. Ook wij hebben de opdracht als een herder voor elkaar te zorgen, en de verloren schapen bij de voet van het kruis te brengen. Zonder voorbij te gaan aan deze opdracht, geloof ik, dat de diepste betekenis van deze gelijkenis wordt gevonden in dat wat God in Jezus voor ons gedaan heeft, doet en zal doen, hier en nu, en straks bij de wederkomst.
De penningen
Waar in de eerste gelijkenis de Herder en het schaap centraal staan, daar zien wij in de tweede gelijkenis een vrouw en een munt. In de profetie is de vrouw een symbool van een religieuze macht. De reine vrouw is de bruid van Christus, een onreine vrouw zijn zij die satan volgen. Deze vrouw is zoals wij in de gelijkenis ontdekken de bruidsgemeente. In Israël was het de gewoonte om bij het huwelijk de bruid een bruidsschat mee te geven. Zo’n schat bestond als je rijk was uit gouden munten die als een sieraad op het voorhoofd of om de hals werden gedragen. Als je wat minder fortuinlijk was dan waren het zilveren munten. In het verre en midden oosten is die gewoonte er nog steeds, het was ook gelijk een deel van de erfenis die haar toekwam. Als één of meerdere van deze munten verkocht moesten worden, dan kon iedereen zien dat het niet goed ging met de familie, men schaamde zich hier zeer voor, dat gold dubbel zo erg als men er één verloor. Als Jezus hier vertelt dat deze vrouw één van haar tien munten kwijt is, dat kunnen de toehoorders dat belang goed inschatten.
Als wij deze gelijkenis nu profetisch willen zien, dan is deze vrouw de bruid van Christus. Hij heeft op de berg Horeb een verbond gesloten met zijn bruidsgemeente. Vanaf Horeb heeft Hij hen de woorden van het huwlijksverbond doen horen, dit waren de tien geboden. De tien geboden of de morele wet zouden als een sieraad dienen die de gemeente zichtbaar zou dragen, de hele wereld zou ze zien, en getrokken worden tot de God van Israël. Op het moment dat het volk van Israël en later de kerk van Christus één van deze geboden zou laten vallen, kon de hele wereld hierdoor in verwarring worden gebracht. Keer op keer heeft het volk van Israël en later de kerk het vierde gebod veronachtzaamd. Vrijwel alle profeten roepen het volk op om de wetten van God en met name de sabbat weer zijn rechte plaats te geven. De profeet Daniël krijgt een visioen in het achtste hoofdstuk, waar staat dat het heiligdom op een zekere tijd gereinigd zou worden. Als wij die tijdsprofetie van Daniël 8:14 uitrekenen dan komen wij uit in 1844. Het is dan ook niet vreemd dat God juist in die tijd een grote opwekkingsbeweging in het leven roept. De kerk die dan ontstaat probeert de gemeente te reinigen van alle afwijkingen, die ondanks de Reformatie van de zestiende eeuw in de kerk zijn blijven hangen, ook de sabbat als de dag die door God zelf geheiligd is wordt herontdekt.
In de gelijkenis is het zo dat zij een lamp aansteekt. De lamp weten wij uit de tempeldienst is een beeld van de Heilige Geest. Hij, de Geest doet Zijn licht stalen als wij biddend de bijbel bestuderen. Het huis dat gereinigd wordt staat zowel voor de kerk als ook voor de individuele gelovige. Het is niet genoeg dat wij in een kerk zitten die de geboden van God propageert, zij moeten ook deel uitmaken van onze eigen geloofsbeleving. Deze gelijkenis zegt, wij als bruid van Christus zijn een deel van de bruidsschat kwijtgeraakt, maar onder leiding van Gods Geest hebben wij die door de bijbel te bestuderen en geleid door de Geest weer gevonden.
Het feest wat hier gevierd wordt, is anders dan bij het verloren schaap. Hier worden vriendinnen uitgenodigd in plaats van buren. Wij hebben al gezien dat een vrouw in de profetie staat voor een kerk. Deze kerk die de waarde van de sabbat weer ontdekt heeft, is daar niet tevreden mee, zij gaat op weg met haar nieuw ontdekte waarheid, en vertelt het aan de andere kerken, aan iedereen die horen wil, en het feest van die ontdekking wil mee beleven.
Ook hier geldt dat wij deze gelijkenis lokaal geografisch in de tijd van Jezus kunnen lezen en toepassen, maar hij wint aan belangrijkheid als wij hem uitleggen voor onze tijd, en hem een profetische lading meegeven.
De verloren zoon
De gelijkenis van de verloren zoon is wel de bekendste van de drie, maar hier geldt nog meer dan bij de andere twee, dat een profetische strekking nieuwe vergezichten geeft. In deze gelijkenis staat vooral de vrijheid van keuze, en het evangelie centraal. Lucas geeft aan deze gelijkenis in hoofdstuk 15 veel meer ruimte dan aan de vorige twee. Als hij dat doet dan moeten ook wij daar extra veel aandacht aan geven.
De gelijkenis gaat over een vader met twee zonen, waarvan de één het ouderlijk huis vrijwillig verlaat, met medeneming van zijn erfenis. Dat hij die erfenis claimt voordat zijn vader overlijdt betekent dat hij part nog deel heeft aan de familie, er is niets binnen de familiekring waar hij nog een beroep op kan doen. Niet alleen wat geld en goederen aangaat, maar ook aandacht en liefde. Hij had zichzelf afgesneden, voor de familie was hij dood. Dat dat ook zo beleefd werd kunnen wij zien aan de reactie van de vader, hij roept “deze mijn zoon was dood, en hij is weer levend geworden.”
Wij mogen ons eerst afvragen, wie is deze zoon? Is het Jezus, Hij stierf en is weer opgestaan, en is ook uit deze zwijnenstal weer opgevaren naar de Vader? Zijn het zondaars uit de heidenen zoals wij, die slechts weer toegang tot de Vader krijgen als zij in Christus de eeuwige dood sterven en dan weer opgewekt worden tot een nieuw leven? Gaat de gelijkenis over de twaalf stammen van Israël, (de oudste zoon), en de geestelijke nakomelingen van de twaalf Apostelen (de jongste zoon)? Als we de gelijkenis met deze vragen in gedachten herlezen, dan is er voor ieder van die veronderstellingen wat te zeggen.
De Farizeeën en de Schriftgeleerden konden helemaal niets met dit verhaal. Een zoon die zijn erfdeel opeiste om het in een zondig leven door te brengen kon nooit meer deel uitmaken van de familie, hij was meer dood dan wanneer hij letterlijk was overleden. En als wij er geen profetische uitleg aan geven wordt het ook niet meer dan een twee dimensioneel verhaal.
Laten wij ons eerst afvragen, aan wie vertelt Hij het, waarom vertelt Hij het en hoe vertelt Hij het? Het lijkt of hij de gelijkenis vertelt aan de Farizeeën, maar daar staan ook al die zondaars, en de tollenaars. Wie van die twee groepen had naar hun eigen mening de vergeving en de liefde van de Vader het meeste nodig? Ik ben er van overtuigd dat Jezus beide groepen in gedachten had, toen Hij hen dit vertelde. De Schriftgeleerden zodat zij compassie zouden leren voor de zondaars in hun omgeving, maar veel meer nog de zondaars, zij moesten leren dat hoewel zij dood waren door de zonde, dat God de Vader de macht had hen het (eeuwige) leven weer te geven.
Het profetische vergezicht wat er in verborgen ligt, is nog dieper, het openbaart de liefde van God voor ons, Zijn kerk, en ons als individu. Als de zoon eenmaal aan het eind van zijn latijn is, en sterft van de honger, hij is bij de zwijnen, voor een Jood was een heiden hetzelfde als een zwijn, dan zegt hij, de slaven van mijn vader hebben brood in overvloed. In de bijbel zegt Jezus dat Hij het brood is dat uit de hemel is neergedaald, Hij was dan ook geboren in het huis van brood (Bethlehem).
Laten wij eerst kijken naar de individuele zondaar, hij die zich door eigen keuze van het vaderhuis heeft verwijderd, of in onwetendheid is geboren en nooit van de verlossing heeft geweten. Wat gebeurt er als wij onze verloren staat beseffen?
De zoon in de gelijkenis vraagt zich af wat doe ik hier, als slaaf bij de Vader heb ik het beter dan als zogenaamde vrije hier. Als wij ons vrij hebben gemaakt van de wet van God, dan worden wij automatisch slaven van satan. Als wij dit beseffen moeten wij net als de zoon opstaan en op weg gaan, wetende dat er een liefhebbende Vader wacht. Als wij bij de Vader aankomen, kunnen wij wel zeggen dat wij het niet waard zijn een zoon te zijn, maar de Vader reageert daar op met de uitroep dat je Zijn zoon bent die dood was en weer levend geworden is. Voor de gelovige is hier maar één uitleg mogelijk, de echte Zoon van God is Jezus, en wij moeten in Hem sterven en weer opstaan, de doop is daar een beeld van. Als wij in Jezus dood gedoopt zijn, dan is alles wat van Jezus gezegd kan worden ook op ons van toepassing.
Wat gebeurt er als de verloren zoon bij de Vader aankomt en zijn zonden belijdt? Hij ontvangt van de Vader zeven dingen.
Vergeving van zonden.
Hij ontvangt zijn zoon schap weer.
De liefde van de Vader.
Het beste kleed, wat wijst op de gerechtigheid van Christus.
Schoenen voor zijn voeten, onze voeten zijn geschoeid met de bereidheid van het evangelie.
De ring aan zijn vinger was een zegelring, een teken dat hij hersteld was in zijn zoon schap.
Een feest met het gemeste kalf. Zo’n kalf werd als vredeoffer gebracht om een verbond, of een vriendschap te (her) bevestigen.
De andere zoon
Als wij in de jongste zoon de christelijke kerk willen zien, dan moet de oudste zoon het volk van Israël voorstellen. Beiden kind van de hemelse Vader, beiden door Hem zeer geliefd, beiden door Hem geroepen om in te gaan tot dat grote feest. Waar de jongste gebruik maakt van de vrije keus om zich eerst van de Vader te verwijderen, en later kiest om weer terug te keren, daar kiest de oudste, die volgens eigen zeggen de geboden van de vader nooit heeft overtreden, om niet in te gaan tot het bruiloftsfeest.
Het verwijt van de oudste zoon aan de Vader is bijzonder. Hij zegt, mij hebt U nooit een bokje gegeven om feest te vieren met mijn vrienden. In de Bijbelse jaarcyclus was één feest waar een bokje werd geslacht, dat was op Grote Verzoendag. Als Jezus een verschil maakt tussen deze twee zonen, dan is dat door de twee verschillende offerdieren. Het kalf is een vrede offer, het is weer goed tussen de Vader en Zijn zoon. Het bokje verwijst naar het wegdoen van alle zonden in de dag van het oordeel door het bloed van Christus. Het volk van Israël, heeft als natie het offer van Christus afgewezen. Als individu hebben velen gelukkig wel voor Hem gekozen, en ieder van hen die dat nog doet gaat automatisch over van oudste zoon zijn naar de status van de jongste.
En de drie in een?
In de eerste gelijkenis gaat het over de herder, Hij is de goede Herder die Zijn leven inzet voor Zijn schapen. Hij is de Zoon van God.
De tweede gaat over een Vrouw die een licht aansteekt om haar munt weer te vinden. De vrouw is de gemeente van Christus, het licht staat voor de Heilige Geest.
In de derde staat niet de zoon centraal, maar de liefdevolle Vader, het is Zijn liefde die deze gelijkenis mogelijk maakt.
Als wij deze drie gelijkenissen zo lezen, dan zien wij het volgende. Gods Zoon komt naar de aarde om ons te zoeken. Als Hij ons heeft gevonden, en onze verlossing heeft mogelijk gemaakt, stuurt Hij Zijn Heilige Geest om ons verstand te verlichten. Als wij in dat licht wandelen dan zal ons dat altijd tot onze hemelse Vader leiden die ons in Zijn liefdevolle armen zal sluiten.
Zo zien wij in deze drie gelijkenissen dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest alle drie betrokken zijn bij de redding van de verloren mensheid. Ik hoop dat u ook tot die liefdevolle Vader wilt gaan, en de uitnodiging om tot het feest in te gaan aanneemt.
Piet Westein.