Openbaring H20

Openbaring H20

Lees Openbaring 20

 

Duizend jaar lang

Johannes ziet in dit hoofdstuk een Engel neerdalen uit de hemel, met een sleutel en een grote ketting in Zijn hand. Hij grijpt de draak, dat is de duivel, en bindt hem voor duizend jaar. Er zijn veel verschillende visies over die duizend jaar. In de meeste Bijbelvertalingen zegt het opschrift boven dit hoofdstuk het duizendjarig rijk. Maar welk rijk gaat het over, is hier op aarde een koninkrijk, waar óf Jezus na de wederkomst óf een aards vorst zal regeren?

 

Laten wij eerst naar de Engel kijken die komt om de satan te binden, alleen Christus is sterker dan die oude slang. Hij moet het wel zijn die de boze voor duizend jaar zijn macht kan ontnemen. Nu de vraag wat die afgrond voorstelt, waar de boze in wordt geworpen? De afgrond is zowel hier, als in de rest van de bijbel de aarde (zie o.a. hoofdstuk 12:7-12). Het binden van de boze en zijn gevallen engelen slaat op de toestand van de aarde na de wederkomst. Alle mensen die satan volgden zijn gedood door de verschijning van Christus in Zijn heerlijkheid, de gelovigen zijn Hem tegemoet gegaan in de lucht, deze aarde is weer woest en ledig, zoals hij was voor de scheppingsweek (1 Thessalonicenzen 4:17).

 

Satan is beknot (gebonden) in zijn handelen doordat er niemand is om te verleiden, de toegang tot de hemel is hem ontzegd en de aarde is woest en leeg. De toestand verandert pas na de duizend jaar. Tijdens die duizend jaar zijn de geredden (zij die het merkteken van satan niet hadden) in de hemel en krijgen inzage in het oordeel, zij zitten op tronen en heersen met Jezus, (vers 4-5). Er komt in die duizend jaar een onderzoekend oordeel over satan en zijn volgelingen, wij worden allemaal geïnformeerd, zodat de vraag of God rechtvaardig handelt nooit meer zal worden gesteld. Wij zullen als koningen en priesters met Christus heersen in dat nieuwe koninkrijk, in de hemel. Maar wat gaat er gebeuren met al die doden, wanneer die duizend jaar om zijn?

 

Het oordeel over satan

De duizend jaar zijn voorbij, en al de afvalligen van Kain af zullen opstaan. Satan kan weer doen waar hij goed in is, al die mensen verleiden om het Nieuw Jeruzalem dat uit de hemel is neergedaald op de aarde (Op. 21:9-11) aan te vallen. Hier hebben wij twee totaal verschillende legers, satan met achter hem een ontelbaar leger waarvan men de zesduizend jaar degeneratie kan aflezen, en Jezus aan het hoofd van de verlosten. Zij zijn bij de wederkomst in een oogwenk veranderd, zij zijn onsterfelijk, zij zien er uit als Adam voor de zondeval, groot, sterk en blakend van gezondheid. Wat een verschil!

 

De strijd die nu volgt is er niet één met aardse wapens. Jezus gaat voor Zijn volgelingen uit en ontmoet satan die zijn leger leidt. De confrontatie is adembenemend, iedereen die ooit op de aarde heeft geleefd is daar, of als volgeling van satan of als volgeling van Jezus, en alle hemelingen kijken vol aandacht toe.  Zij die satan volgen geloven dat zijn argumenten de strijd in hun voordeel zal beslechten, en dat God het argument zal verliezen. Maar het tegendeel gebeurt! Al die volgelingen van satan die nu voor het eerst hun Schepper van aangezicht tot aangezicht ontmoeten, en in de ogen van Degene kijken die Zijn leven voor hen heeft gegeven, zullen maar één ding wensen, de dood, zodat zij die liefdevolle blik nooit meer zullen zien. Zij zullen verklaren dat zij de verkeerde macht gevolgd hebben, hun oordeel zal in hun eigen mond liggen. Zij roepen “bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht van Hem die op de troon zit”, zij zullen de dood smaken waaruit geen opstanding zal zijn.

 

Uiteindelijk zal ook satan moeten toegeven dat hij God ten onrechte heeft beschuldigd, en ook hij verliest het leven dat God hem in de hemel in bruikleen gegeven had.  Daar waar de gelovigen staan aan een glazen zee, daar gaan satan en zijn volgelingen in een poel van vuur, waar de tweede dood heerst, (zie vers 13-14). Dit is een alles vernietigend vuur, het laat niets over, noch van satan noch van zijn volgelingen, noch ook van hun argumenten. Hierdoor zal de zonde voor eeuwig zijn lelijke kop niet meer opsteken. Dit is de laatste grote liefde daad van God, Hij geeft iedereen die niet voor Zijn aangezicht kan en wil leven het recht dat leven wat zij van Hem in bruikleen hadden weer aan Hem terug te geven. Geen eeuwige straf, geen eeuwig brandende hel, maar een ophouden met bestaan.

 

Is het niet beter te staan aan die glazen zee, dan voor eeuwig te verdwijnen in die poel van vuur? Ik zou de keuze niet te lang uitstellen, want volgens dit boek is de tijd dat het gaat gebeuren niet ver meer.

 

Piet Westein