Daniël H8

Daniël H8

Lees Daniël 8

 

Twee jaar na het visioen van de dieren krijgt Daniël weer een droom, nu over twéé dieren. Weer wordt de wereldgeschiedenis besproken. Weer loopt het tot de tijd van het einde. De uitleg loopt dus parallel met Daniël 2 en 7. Wij moeten ons dus afvragen waarin deze profetie van de vorigen verschilt. Het eerste wat opvalt is dat Babel als wereldmacht niet voorkomt in deze profetie. De laatste koning Belsassar regeert, maar zal spoedig vallen. De twee dieren die genoemd worden zijn een ram en een bok. Wat verder opvalt is dat de dieren in hoofdstuk zeven alle vier onrein zijn en de dieren in hoofdstuk acht rein. Niet alleen dat, het zijn ook offerdieren, en spelen een rol in de heligdomsdienst.

 

Als wij met de ram beginnen, dan wordt ons verteld dat die ziet op het Medo- Perzische rijk. Er wordt gezegd, hij heeft twee horens van ongelijke hoogte, de grootste komt het laatste op. Zo was het ook met de Meden en de Perzen. De Meden gaven de eerste koning, later komen de Perzen aan de macht. Hierna krijgen wij de geitenbok met die grote horen. Ook hier hoeven wij niet zelf te zoeken naar de uitleg. Er wordt gezegd dat de bok Griekenland is. De eerste horen is de eerste koning, dat is Alexander de Grote. Dan volgen vier horens nadat de eerste afbreekt. Als Alexander sterft, wordt zijn rijk verdeeld tussen zijn vier generaals. Allemaal niet zo moeilijk, dit is gewoon geschiedenis. Het wordt pas ingewikkeld als er uit een van die vier horens weer een hoorn komt. Hij begint klein, maar wordt zeer groot. Nu weten wij uit Daniël 2 en 7 dat na het Griekse rijk het romeinse rijk verschijnt. Ook in hoofdstuk 8 is dat zo, de hoorn die klein begint en zeer groot wordt is niet het romeinse rijk, maar komt er wel uit voort.

 

Het verschil hier is, dat de overgang van het politieke naar het religieuze Rome niet zo duidelijk aangegeven wordt als in het vorige hoofdstuk. Maar als wij zien wat de hoorn doet, wordt duidelijk dat wij met dezelfde macht te maken hebben als in hoofdstuk zeven.

In hoofdstuk acht worden heel specifieke kenmerken gegeven, zoals:

- strijd tegen het Sieraadland, dat is Juda,

- opstand tegen de hemel,

- het doen ophouden van het dagelijks offer,

- het instellen van een andere eredienst,

- en de waarheid ter aarde werpen.

Ook hier een tijdsprofetie, tweeduizend drie honderd avonden en morgens. Als wij ook hier een jaar voor een dag rekenen, en dat moet wel gezien vers 17, dat zegt, dat het visioen ziet op de tijd van het einde.

 

Als de begindatum de uittocht uit Babel is, dan wordt het moeilijk een andere datum te vinden dan 1844. Hier zou dus de tijd van het einde beginnen. Als al deze dingen zo duidelijk aan Daniël worden uitgelegd, waarom staat er dan in vers 26 dat hij het gezicht verborgen moet houden, omdat het ziet op een verre toekomst? Misschien is het zo dat wij de dingen die verborgen moesten blijven, nog niet ontdekt hebben. Misschien moeten wij ons afvragen, wat er in de tekst verborgen ligt.

 

Laten wij eens naar de verschillen kijken tussen hoofdstuk 7 en 8. Als de twee hoofdstukken handelen over dezelfde tijd en dezelfde stof behandelen dan was hoofdstuk acht niet nodig geweest. Het wordt slechts twee jaar na de vorige profetie gegeven. Wij hebben al gezien dat hoofdstuk 7 onreine en hoofdstuk 8 reine dieren behandelt. Hoofdstuk 8 gaat dan ook in op het heiligdom en het dagelijks offer dat God ontnomen wordt. Er wordt een andere eredienst in overtreding ingesteld.

 

Het eerste dier, de ram, is het dier van het dagelijks offer. Het tweede dier, de geitenbok, wordt gebracht bij het jaarlijks offer, dan werd het heiligdom gereinigd. Dus waar vers elf spreekt over het dagelijks offer dat weggenomen wordt, daar spreekt vers veertien over het jaarlijks offer, wanneer het heiligdom in rechten staat hersteld wordt. Als wij de geheim gehouden informatie over de eindtijd willen ontsluieren, dan moeten wij dat vinden in de dagelijkse en jaarlijkse riten van de tempeldienst. Hoofdstuk 8 beslaat dus slechts twee dieren en hiermee wordt de hele geschiedenis geduid. Het is nu niet de politieke, maar de heilsgeschiedenis die centraal staat.

 

Het (Ram) Lam is geslacht vanaf de grondlegging der wereld. De strijd die hier in dit hoofdstuk beschreven wordt is de strijd tussen Christus en satan. De mensen die of voor het licht of voor de duisternis kiezen worden herkend aan hun daden in deze wereldgeschiedenis. Als de ram ziet op het dagelijks offer, dat in wezen verwijst naar het offer van Christus, dan is de looptijd daarvan vanaf de val van Adam totdat de bok geslacht wordt en het heiligdom gereinigd wordt. Blijft de vraag, wat is die eredienst die ingesteld wordt tegenover het dagelijks offer? Het dagelijks offer was het ramlam dat ‘s morgens en ‘s avonds op de voorhof van de tempel op het brandofferaltaar werd gebracht. Dat offer zag op de komende Messias. Dus op het moment dat Jezus zijn leven geeft om de zonden van deze wereld te dragen houdt de zin van het dagelijks offer op. Het offer van de Zoon van God was eenmalig. Als wij een eredienst zoeken die claimt in de plaats te staan van het dagelijks offer, moet dat ook een dagelijkse dienst zijn.

 

Is er een religie die een altaar in een heiligdom heeft waarvan zij claimen Christus dagelijks opnieuw te offeren? Het is de kerk die voortgekomen is uit het romeinse keizerrijk. De Rooms-Katholieke kerk is een mengsel geworden van christelijke en heidense ideeën, een eredienst is in overtreding ingesteld. Zover over het dagelijks offer. Het jaarlijks offer, oftewel het offer van de geitenbok zou een eenmalige zaak zijn aan het eind van deze zondige wereld. Hoe moeten wij dit duiden in het licht van dit hoofdstuk?

 

Waar het dagelijks offer een zaak was die zijn vervulling op deze aarde had, een zichtbare, tastbare vervulling in Jezus, daar vinden wij in het jaarlijks offer geen vergelijkingsmateriaal. Waar het bloed van de bok in de aardse tempel werd gebracht achter het voorhang in het heilige der heiligen, buiten het gezicht van de mensen, zo wordt ook de reiniging van het heiligdom bewerkt, buiten onze waarneming, in de hemel.

 

De ark die hier op aarde een beeld was van de troon van God, wordt door Johannes beschreven als zijnde in de hemel. Het heiligdom op aarde ontleende zijn heiligheid aan de ark van het verbond, en de ark ontleende het aan de wet van God die er in lag. Als die troon van God die door Johannes beschreven wordt in de hemel blijkt te zijn, dan moet die reiniging daar dus ook plaats vinden, en wel in een tijd na de afloop van de profetie van de 2300 jaren, dat is na 1844.

 

Wij leven dus in een tijd waarin de vervulling van deze profetie speelt. Nu wordt er tegen Daniël in vers 26 nog eens nadrukkelijk gezegd dat de profetie van de 2300 avonden en morgens op waarheid berust. Dit is de enige keer in het boek waar dat van een profetie gezegd wordt. Wij doen er dus wijs aan dit hoofdstuk in het bijzonder te bestuderen. Dat dit allemaal niet voor de tijd van de profeet bedoeld is zien wij in vers 26, het ziet op een verre toekomst, staat daar.

 

Piet Westein