Het negende hoofdstuk van Daniël, valt uiteen in twee delen. In het eerste deel staat het gebed van de profeet centraal. Het is een gebed waarin hij (die zelf een smetteloos leven leidt) de zonden van het hele volk van Israël uitgebreid aan God belijdt en om vergeving smeekt. Het tweede deel gaat over de profetie van de komende Messias en de terugkeer van het volk naar hun land.
Voor of na de leeuwenkuil?
Het rijk van Babel is gevallen. Het rijk van de Meden en de Perzen, heeft zich net geïnstalleerd. Waarom is Daniël juist nu begonnen om de zonden te belijden en God te bidden om de terugkeer van het volk mogelijk te maken? Laten wij een paar mogelijkheden bekijken.
Als Daniël en zijn vrienden worden weggevoerd, laat God hen niet zonder hoop weggaan. De profeet Jeremia hoewel veel ouder dan Daniël, is toch een tijdgenoot van hem. Het is zelfs waarschijnlijk, dat Daniël als kind, onderwijs heeft genoten van Jeremia. God gaf kort nadat de eerste groep (de prinsen) van het volk waren weggevoerd, een profetie. Deze luidde: Dat er zeventig jaar zou voorbij gaan, voordat God hen weer naar hun land zou terugvoeren (Jer.20:10). Het is mogelijk dat Daniël deze profetie toevallig tegenkwam, maar het is meer waarschijnlijk, dat hij daar speciaal naar heeft gezocht.
Hoofdstuk zes en hoofdstuk negen spelen beide in het eerste jaar van koning Darius (en Kores) De zeventig jaar van de ballingschap zijn voorbij, maar het ziet er totaal niet naar uit dat zij terug mogen naar hun land. Dan krijgen wij de geschiedenis, dat Daniël in de leeuwenkuil wordt geworpen. Dit was geen klein bericht, veel van de politieke leiders van de Meden en de Perzen waren er bij betrokken. Een aantal heeft het zelfs met de dood in diezelfde kuil moeten bekopen.
Hoofdstuk zes eindigt dan ook, met een wet, die wordt uitgevaardigd door dezelfde koning die hem in de leeuwenkuil liet werpen. Hij liet aan heel de wereld bekend maken, dat alleen de God van Daniël een echte God is, men moest voor Hem vrezen en beven.
Dit was een geweldige binnenkomer, om de beide koningen te informeren over de profetieën van Jesaja en Jeremia. De ene profetie vertelt dat er een koning met de naam van Kores zou komen ( Jesaja 44: 27-28). Deze koning, zou in opdracht van God, het volk van Israël in staat stellen om naar hun land terug te keren. De andere profetie vertelde, dat die tijd nu was aangebroken, er waren zeventig jaar verstreken. (Jeremia 20 : 10)
Het bijzondere is, dat deze koning Kores geen bedenkingen heeft. De Farao van Egypte zegt: Wie is die god, ik ken die god niet, en Nebukadnezar zegt: Wie is die god, die jullie uit mijn hand kan redden? (Daniël drie) Zelfs koning Darius laat zich overhalen, om zich als een god te laten aanbidden, in plaats van de ware God (Daniël hoofdstuk zes). Maar van Kores, horen wij geen enkele tegenwerping, kennelijk heeft hij de les van de geschiedenis geleerd.
Mijn conclusie is dan ook, dat de leeuwenkuilervaring, niet alleen Daniël heeft geraakt, maar ook de leiders van het koninkrijk van de Meden en de Perzen. Deze leeuwenkuilervaring, plus de belijdenis van al de zonden van het volk van Israël en zijn leiders, die Daniel in het begin van Dan. 9 voor God brengt, hebben de weg geplaveid om de profetieën van God die Hij aan Jeremia en Jesaja had gegeven te doen uitkomen.
Als Daniël niet had gedaan wat er in Leviticus 26 : 40- 43 heel specifiek staat, het belijden en laten van de zonden, dan had God een ander moeten roepen, om deze voorwaarden te vervullen.
Gabriël spreekt
Nu er aan de voorwaarden is voldaan, (de zonden van het volk, zijn beleden en vergeven) kon God Zijn engel naar de profeet sturen met een duidelijke profetie over de komende Messias. Terwijl Daniël nog bidt en de zonden van het volk belijdt, zendt God Gabriël. De beleden zonden zijn vergeven. De tijd is vervuld en het hart van Kores bekeerd, de weg is bereid.
De engel Gabriël verschijnt aan de profeet, op de tijd van het avondoffer. Dat is ook de tijd dat de Messias aan het kruis op Golgotha zou sterven. De engel begint het onderricht, door te zeggen dat hij is gekomen om hem een helder inzicht te geven.
De profetie
De profetie gaat over een tijd van 490 jaren. De geheimtaal gaat als volgt: Zeventig weken van jaren zijn bepaald (afgesneden) voor uw volk en uw heilige stad. Om de overtredingen te voleindigen, de zonden af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen. Profeet en profetie te bezegelen en iets allerheiligst te zalven.
Een dag in de profetie staat voor een jaar zoals wij weten. Een week staat dan voor zeven jaar. Zeventig weken van jaren staan dan voor 70x7 =490 jaar. De engel begint daarna de tijd op te splitsen. Er wordt kennelijk een wet uitgevaardigd, met de opdracht dat Jeruzalem moet worden herbouwd. Want de engel zegt dat vanaf het moment dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een Gezalfde een Vorst, zijn zeven weken 7x7=49 jaar. Dit duidt op de tijd die nodig was om de stad en de tempel te herbouwen. Twee en zestig weken lang zou het hersteld blijven, maar in een moeilijke tijd. Na deze twee en zestig weken 62x7=434 jaar Zou een Gezalfde een Vorst worden uitgeroeid zonder oorzaak.
De Vorst
Aan het einde van vers vier en twintig staat: Dat er iets allerheiligst zou worden gezalfd. Als er had gestaan dat er iets heiligs zou worden gezalfd, dan zou dat op een hogepriester of een koning hebben kunnen slaan. Maar iets allerheiligst kan slechts slaan op de komende Messias. Als er in de beschrijving van de tabernakel of de tempel wordt gesproken over iets allerheiligst, dan slaat dat altijd op dat wat er achter het binnenste voorhang gebeurt, daar waar God zelf woont. Wij hebben van de 70 weken = 490 jaar, 69 weken al 483 jaar besproken, 7 weken = 49 jaar 62 weken = 434 jaar totaal 483 jaar. Er blijft nog een jaarweek = 7 jaar over. Deze jaarweek of zeven jaar is wel gelijk ook de belangrijkste. In deze week die door Gabriël nog weer in twee delen wordt gebroken, twee maal drie en een half jaar, zou het verlossingsplan zijn voltooiing vinden.
Let op dat deze tijdsprofetie niet slaat op de tijd van de geboorte van Jezus, maar op zijn Messiasschap.
De laatste week
Wij hebben gezien dat de laatste jaarweek = zeven jaar, opgedeeld wordt in twee gelijke delen. Twee maal drie en een half jaar. In het midden van die jaarweek, dat is na drie en een half jaar, zou de Messias slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Nu is het zo dat drie en een half jaar bestaat uit 1260 dagen. Dat getal 1260 speelt in veel van de profetieën van zowel het oude als het nieuwe testament een belangrijke rol. Bij Elia zien wij zijn profetie over de droogte van drie en een half jaar. In Daniël 12: 7 wordt het omschreven als een tijd tijden en een halve tijd. Openbaring 11 noemt het twee en veertig maanden. Maar hoe het in de bijbel ook wordt aangeduid, het speelt altijd een rol in de heilsgeschiedenis, daarom moeten wij bij de uitleg, altijd het lijden en sterven van Jezus centraal stellen.
Het ophouden van het offer
Het centrale thema van deze studie vinden wij in Dan. 9:27, daar zegt het: En Hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal Hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.
Het ophouden van het slachtoffer is niet zo moeilijk te begrijpen. Jezus zelf is het Lam, waar de wereld al vier duizend jaar naar had uitgekeken. Maar wat is nu dat spijsoffer waar in deze tekst (Dan. 9: 27) naar wordt verwezen?
Waar Jezus het Lam is waar al onze zonden op zijn gelegd, en zo de zonden van de wereld, ook van u en van mij, wegneemt, daar wijst het spijsoffer op het zondeloze leven dat diezelfde Messias heeft geleefd. Dat zondeloze leven, wat wij niet kunnen leven, ook niet na onze bekering, maar wat wel van ons wordt gevraagd door de wet, wordt ons door God toegerekend. Het spijsoffer staat voor het zondeloze leven van Jezus, dat ons wordt toegerekend, alsof wij dat zelf zo hebben geleefd.
Merk op dat het reukoffer, wat in de tempel gelijk met het slachtoffer en het spijsoffer werd gebracht niet ophoudt. Christus dood neemt onze zonden weg, Zijn leven wordt ons toegerekend, alsof wij een zondeloos leven hadden geleefd, maar het reukoffer, wat eigenlijk een lofoffer is zal tot in eeuwigheid blijven bestaan. Als wij, nadat wij beseffen wat Hij ons gegeven heeft in Zijn leven en sterven, Hem niet tot in eeuwigheid spontaan loven en prijzen, dan hebben wij Zijn offer nog niet begrepen.
De Heilige Geest
Maar zult u zeggen, wij hebben na de dood van Jezus op de Pinksterdag toch de uitstorting van de Heilige Geest gekregen? Als wij naar de Geest luisteren, zondigen wij toch niet meer? De Geest is ons inderdaad gegeven, en hij is ons ook gegeven om ons te overtuigen van wat zonde inhoudt. Als wij de Geest hebben en naar Hem luisteren, dan zullen wij de verdorvenheid van ons karakter zien en niet anders willen en kunnen dan naar Jezus vluchten en onze zonden op Hem leggen en Zijn leven nemen in plaats van ons leven.
In de helft van de week
Op die gedenkwaardige vrijdagmiddag, nadat Jezus drie en een half jaar het evangelie had verkondigd, riep Hij uit: Het is volbracht. Maar die zeventig jaarweken waren toch nog niet voorbij? Dat is juist. Maar waar de eerste drie en een halve dag bestemd waren voor de verkondiging van het evangelie aan het volk van Israël door Jezus, daar krijgen wij na de pinksterdag, de verkondiging onder leiding van de Geest door de apostelen aan datzelfde volk. Als dan de zeventig jaarweken vol zijn, gaat het evangelie naar de hele wereld, en niet meer specifiek alleen naar het volk van Israël.
Waar het volk van Israël twaalf honderd zestig letterlijke dagen kreeg om zich te bekeren, daar zou de kerk van Christus twaalfhonderd zestig jaar krijgen. Maar dat is een andere studie.
Piet Westein