Onze volgende geschiedenis vinden wij in 2 Kon. 4:8-37. Uit dit stuk blijkt dat de profeet Elisa veel door het land reisde. Op één van die reizen komt hij in Sunem. In Sunem ontmoet hij een vrouw die bij hem aandringt daar te blijven eten, wat hij ook doet. Iedere keer als hij daarna in de buurt is, komt hij langs om er te logeren. Dat gebeurt zo frequent, dat zij bij haar man, die zeer welgesteld is, aandringt dat zij voor de profeet een speciaal boven vertrek laten bouwen, waar Elisa op zijn doortocht kan verblijven. Elisa is haar zo dankbaar, dat hij haar vraagt: Wat kan ik voor u doen, om mijn dankbaarheid te tonen. Zal ik voor u tot de koning of zijn generaal spreken? Haar antwoord is in onze ogen misschien wat vreemd. Zij zegt: Ik leef te midden van mijn familie, dat is toch geen antwoord zou je zeggen.
Wij zouden misschien vragen: Ja, en? Maar in het Midden Oosten, was en is het nog steeds zo, dat men voor elkaar zorg draagt binnen de familie. Zij zegt eigenlijk: Ik heb alles wat mijn hart begeert. Dan komt de knecht van de profeet, genaamd Gehazi, hij merkt op dat deze vrouw geen zoon heeft en dat haar man al oud is (hij functioneert niet meer in bed). Als Elisa dit hoort, belooft hij dat zij het volgende jaar op die tijd een zoon zal krijgen. In plaats van dol gelukkig te reageren, zegt zij: Man Gods, spiegel mij zoiets toch niet voor. Ondanks haar reactie wordt zij zwanger, en het volgende jaar heeft zij de zoon waar zij zo naar verlangd heeft. Als de jongen wat groter is, en op een dag met zijn vader op het veld is, tijdens de graanoogst (gersteoogst?), gaat hij naar zijn vader en zegt dat hij vreselijke hoofdpijn heeft. De vader geeft opdracht aan een knecht om de jongen naar zijn moeder te brengen, waar hij ‘s middags sterft. Zij laat onmiddellijk een ezelin zadelen en gaat op zoek naar Elisa. Als zij hem vindt zegt zij: Heb ik u om een kind gevraagd? Heb ik niet gezegd spiegel mij niets voor?
Als Elisa dit hoort, zegt hij tot Gehazi: neem mijn staf, ga naar de knaap en leg de staf op het gelaat van de knaap. Maar de vrouw zegt tegen hem, ik ga hier niet weg totdat u zelf met mij meegaat. Terwijl zij op weg zijn naar haar huis, komen zij Gehazi tegen, die meldt dat hij de staf op het kind heeft gelegd, maar dat er niets gebeurde. Als de profeet de dode jongen op zijn bed ziet liggen, bidt hij tot God en gaat op de jongen liggen, zijn mond op de mond van de knaap en zijn ogen op die van hem. Na wat heen en weer gelopen te hebben doet hij dat opnieuw. Dan wordt de jongen warm en niest zeven maal, daarna opent hij de ogen. Elisa roept Gehazi en beveelt hem de moeder te halen, als de moeder het kind ziet, werpt zij zich aan de voeten van de profeet, dan staat zij op, neemt haar zoon op en gaat heen.
Het verhaal op zich is al heel mooi, maar is er ook iets in verborgen voor onze tijd, iets waardoor wij het evangelie beter kunnen begrijpen?
De vrouw staat centraal.
Zoals in enkele vorige stukken, is het ook hier een vrouw die de hoofdrol voor zich opeist. Als wij consequent willen zijn en wij willen ook hier een profetische boodschap voor onze tijd in lezen, dan moeten wij ook in deze vrouw een kerk of religieuze macht zien. Het verhaal begint dan ook dat er een welgestelde vrouw is, zij is geïnteresseerd in de profeet (lees in de profetieën). De profeet in het stuk hebben wij gesteld als de profeet van de allerlaatste eindtijd.
Het gaat dus in antitypische zin om een kerk vlak voor de wederkomst, die er alles aan wil doen om de profeet en de profetieën binnen haar muren te hebben en te houden. Zij bouwt in haar huis een speciale ruimte voor de profeet, en hoewel hij er niet permanent woont, komt hij keer op keer op visite.
Wij weten dat onze kerk, de Zevende dags Adventisten, ons geloof en onze leer voor een groot deel hebben gebouwd rond de profetieën van de profeet Daniël en de andere profeten van zowel het oude als het nieuwe testament, zij wonen in onze bovenkamer (ons hoofd). De vrouw in het verhaal zegt dan ook : Zie, ik weet dat het een heilige man van God is die altijd bij ons langs komt. Het lijkt wel of er tegen ons gezegd wordt, dat hoewel wij als kerk geïnteresseerd zijn in de profetieën, er een op en neer gaande belangstelling is (de profeet komt en hij gaat).
Bij de vrouw in het stuk is er iets essentieel in haar leven wat ontbreekt, een zoon. Ik aarzel om een geestelijke duiding voor onze tijd te geven, want wie is die Zoon die ontbreekt, als het niet de Zoon van God is? Haar man wordt immers omschreven als een Oude van Dagen? De oude van dagen is in de bijbel een verwijzing naar God de Vader. Wij hebben hier een jongere rijke vrouw, getrouwd met een oude van dagen, met geen hoop op een kind (zij heeft er al zo lang op gewacht). Dan komt de profeet met de profetie dat zij binnen een jaar een zoon zal hebben, dit is duidelijk een tijdsprofetie. Ook onze kerk kende zo’n tijdsprofetie met een korte looptijd waar wij de verschijning van de Zoon verwachtten (denk aan 1844). Zowel de vrouw in dit stuk, alsook de Christelijke kerk in het algemeen, in die tijd, hadden grote scepsis, in de vervulling daarvan. Deze vrouw ontvangt haar zoon op de vastgestelde tijd, zo is ook Jezus op de vastgestelde tijd gekomen en Hij is net als de zoon in het verhaal gestorven en opgewekt. Dat was in ieder geval een deelvervulling, twee duizend jaar geleden. De volgende vraag die wij moeten beantwoorden is, zijn wij in onze tijd die Zoon ook kwijtgeraakt? Als wij het hebben over de Christelijke kerk in het algemeen, dan kunnen wij vaststellen dat het gevaar bestaat dat dat gebeurt. In de donkere middeleeuwen hebben wij gezien, dat de verlossing door Christus alléén bijna geheel vergeten was. Maar ook nu, in de protestantse kerken, ligt de nadruk vaak meer op leerstellingen, dan op Jezus als verlosser, dan is Hij dood. Maar ook in onze eigen kerk, krijgen vaak bijzaken meer aandacht dan de Zoon van God, Hij ligt dan dood, het is slechts als de profeet zich over hem uitstrekt, dat Hij weer tot leven komt. (Als de kerk de profetieën ernstig Christo centrisch bestudeert, komt Jezus tot leven). Nu nog even dat niezen van deze knaap, als hij weer tot leven is gewekt door de profeet.
Zeven maal niezen.
De geschiedenis van de dood en opstanding van een jonge knaap, vinden wij niet alleen bij Elisa maar ook bij Elia. Beiden wonen in een boven vertrek, beiden hebben een dode jongen op hun bed liggen, beide profeten worden door de moeders beschuldigd, alsof zij verantwoording hebben voor de dood van deze kinderen. In beide gevallen zijn de vrouwen een beeld van de kerk, de jongen is een beeld van de beloofde Messias. Hij sterft en wordt volgens de profetieën weer opgewekt. De twee wonderen lijken wel een kopie van elkaar. Het is daarom beter, om niet in verwarring te raken, als wij naar de verschillen kijken, in deze twee geschiedenissen. Waar de ene vrouw weduwe is, daar heeft de ander een (oude) man. Waar de weduwe al een kind had, voordat zij de profeet leerde kennen, daar ontvangt de ander een kind via de tussenkomst van de profeet Elisa. Waar Elia in het huis is als het kind sterft daar is Elisa afwezig. Daar waar Elia zelf direct actie onderneemt, en God beschuldigt in zijn gebed, daar probeert Elisa eerst via de tussenkomst van zijn knecht Gehazi de zaak te klaren. Het is pas als Gehazi meldt, dat toen hij de staf van de profeet op het gelaat van de knaap had gelegd, er niets was gebeurd, dat Elisa zelf zijn bovenkamer ingaat en tot God bidt voor de jongen. In tegenstelling tot Elia, strekt Elisa zich slechts tweemaal uit over de dode, de uitkomst is dan weer wel hetzelfde, beiden worden opgewekt.
Waar bij Elia verder niets over de jongen wordt vermeld, dan dat zijn moeder hem meeneemt en dat zij belijdt dat zij nu weet dat hij een profeet van God is, daar wordt hier bij Elisa vermeld, dat de jongen zevenmaal niest als hij ontwaakt.
Om enige zin te lezen in dit niezen, en dat is er zeker, moeten wij terug naar het Hebreeuws. Het woord wat met niezen is vertaald, en dit is óók een correcte vertaling, kan ook met vasthouden, vastbinden of omarmen worden vertaald. De geestelijke invulling van dat uitstrekken op de knaap en dat niezen zou dan kunnen worden vertaald met, waar God ons altijd omarmt met Zijn liefde, moeten ook wij door Zijn profetieën te omarmen, de levende Christus centraal zetten in ons geloof. De zeven maal van dat niezen, die zevenmaal, moet dan wijzen op de zeven duizend jaar van deze wereldgeschiedenis, of de zeven tijdvakken van het nieuwe testament, (de zeven gemeenten in Openbaring twee en drie). Dat niezen zelf doet de jongen pas, als hij weer levend geworden is, door de omarming van de profeet. Wij als gelovigen in de eindtijd van deze wereldgeschiedenis, zullen luid en duidelijk moeten niezen, dat is, dat woord van God en Zijn heilige profeten met kracht verkondigen.
Als wij ons onttrekken aan deze taak, kunnen wij net zo goed dood zijn voor de waarheid. De profeet is gekomen, hij heeft ons omarmd, wij zijn weer levend geworden, laten wij dat leven dan ook in dienst stellen, van het evangelie en God en onze naaste dienen, zodat de naam van God groot gemaakt wordt voordat Hij weerkomt op de wolken van de hemel. Als wij wachten tot alle profetieën vervuld zijn, is het te laat.
Piet Westein.