De geschiedenis van Elia en Elisa gaat verder in het tweede boek van de Koningen. Het eerste hoofdstuk begint met het verhaal van de zoon van Achab, Ahazia, die door het traliewerk van een boven vertrek naar beneden valt en daarbij zo gewond raakt dat hij ernstig ziek wordt. Ahazia zendt boden uit om de afgod Baäl Zebub in Ekron te raadplegen. Zijn vraag is, blijf ik leven en zal ik herstellen, of zal ik sterven? Maar God geeft opdracht aan Elia de profeet om de boden tegemoet te gaan, met de vraag: is er dan geen God in Israël, dat je naar Ekron moet gaan om de Baäl te raadplegen? Daarom, zo zegt de Here: Van het bed waarop je ligt zult je niet afkomen, maar je zult zeker sterven.
Als zijn boden terug keren, zegt de koning: Zijn jullie nu al weer terug? Zij antwoorden hem: Wij zijn een man tegen gekomen, die tot ons zei: Ga terug naar de koning, en zeg hem: Jij zult zeker sterven. Hij vroeg hen: Wat was dat voor een man die jullie dat vertelde? Het was iemand met een haren kleed en een leren gordel, zeiden zij. Toen zei hij, dat is de Tisbiet Elia.
Het vuur van God.
Toen de koning eenmaal wist met wie hij te doen had, zond hij vijftig soldaten uit om Elia gevangen te nemen. Toen de hoofdman over vijftig met zijn mannen in zijn buurt kwamen, hij zat op de top van een berg (de Karmel?), riep hij : Man Gods, zo beveelt de koning: Daal af! Het antwoord van Elia is: Als ik een man van God ben, laat er dan vuur van de hemel dalen en u en uw vijftigtal verteren. Toen daalde er vuur uit de hemel en verteerde hen. Ahazia, was net als zijn vader Achab, hardleers, hij stuurt er weer vijftig mannen op af, met precies hetzelfde resultaat. Je zou denken dat hij zijn les nu zou hebben geleerd, maar hij stuurt weer net als de vorige keren vijftig mannen, met hetzelfde doel. Deze hoofdman heeft kennelijk gehoord, wat er met de eerste vijftigtallen is gebeurd, en hij besluit het anders aan te pakken. In plaats dat hij de profeet toeroept, dat hij naar beneden moet komen op bevel van de koning, gaat hij zelf naar boven, knielt voor de profeet neer en smeekt hem zijn leven en dat van zijn soldaten te sparen.
Dan komt het woord van de Heer tot hem: Daal af en vrees niet voor hem. En hij daalde af en ging met hem mee naar de koning. Wat de koning van plan was om met hem te doen, wordt niet verteld, maar het feit dat je iemand laat arresteren door vijftig soldaten, nadat er inmiddels honderd zijn gedood geeft te denken. Het vereiste veel moed van Elia om van zijn veilige plaats af te komen en naar het paleis van de koning te gaan. Maar hij deed het wel!
Hij herhaalt als hij eenmaal bij de koning is, dezelfde profetie die hij eerder gegeven had: Omdat je vertrouwd hebt op de Baäl de god van Ekron, en niet op de God van Israël, daarom zal je niet opstaan van het bed waarop je nu ligt, maar je zult zeker sterven. En net als bij zijn vader Achab, komt de profetie uit, hij sterft. Het vreemde is, dat Elia zonder kleerscheuren het paleis weer kan verlaten. Je zou toch denken, als je net honderd soldaten bent kwijtgeraakt, door toedoen van zo’n profeet en hij komt ook nog vertellen dat je dood gaat, je hem wilt doden.
Vuur voor deze tijd.
Wat moeten wij toch denken van dat vuur van God dat tot twee maal toe vijftig man doodt? Waar is de liefdevolle God, die zoekt om de zondaar te redden en zijn zonden te vergeven? Waren zij grotere zondaars dan de rest van de Israëlieten, waren zij niet in opdracht van hun koning hier gekomen?
Eerst dat getal vijftig. Het getal veertig tot en met negen en veertig, heeft te maken met deze aarde en wat de mens daarop doet. Vijftig betekent overgaan naar een andere orde, in het geval van deze soldaten gingen zij over van het leven naar de dood. Wij komen dit getal ook nog tegen bij de hemelvaart van Elia, waar wij er uitvoeriger naar zullen kijken.
Misschien is het goed, om dat vuur van God eens nader te bekijken. In het boek van Job, komt dat vuur van God ook al eens voor. Als wij die geschiedenis lezen, zien wij dat veel onschuldige mensen sterven doordat satan van God de toestemming krijgt, om Job en zijn bezit te treffen, om te zien of Job wel standvastig blijft in zijn geloof.
In het geval van Job zien wij daarom dat het eerder satan is die vernietigt dan God. Satan claimt het koningschap over deze wereld, het is slechts door de bescherming van Gods engelen dat wij als kinderen van God op deze aarde kunnen leven. Als God die bescherming voor wat voor reden ook opheft, is het satan die zich direct openbaart als de mensenmoordenaar, die hij vanaf het begin is geweest. Wij zien hetzelfde gebeuren als het volk van Israël in de woestijn is, zij komen weer eens in opstand tegen God, dan brandt het vuur van God onder hen, die zich buiten de bescherming van God plaatsen.
Het vuur van God kan ons ook beschermen. God had Zijn volk beloofd, dat als zij Zijn wetten zouden houden, Hij rondom hen zou zijn als een muur van vuur. Ook op de pinksterdag, zien wij dat vuur van God neerdalen op de volgelingen van Jezus. Niet één van hen sterft door dat vuur, het blijkt zelfs leven gevende kracht te bezitten, om hen te beschermen tegen de aanvallen van de boze. Als laatste nog even het vuur van God dat op de berg Karmel neerdaalde op het altaar wat Elia had gebouwd. Dat vuur vernietigde het offer waarop de profeet de zonden van het volk had beleden. Niet de zondaar (het volk van Israël verbrandt niet, maar het offer (een beeld van de Messias) waarop de zonde is gelegd, verbrandt.
Vraag om de Geest, en ontvang vuur.
Als deze geschiedenis voor onze tijd een betekenis wil hebben, dan moet die gevallen koning, met zijn dodelijke ziekte ook een verwijzing zijn naar onze tijd. Wij moeten van al die verhalen uit het oude testament lering trekken voor onze tijd en voor onszelf als individu. Onze eerste vader Adam had van God, het koningschap over deze wereld gekregen. Voorwaar een zeer hoge positie, hij is van die hoge plaats gevallen, en als gevolg, is en hij en wij met een dodelijke ziekte besmet geraakt. Die ziekte is gelukkig te genezen, als wij maar naar de juiste heelmeester gaan. De goden van deze aarde hebben geen macht de zonden weg te nemen. Onze eigen goede daden, maken de zaak alleen maar erger, als wij ze willen gebruiken om onze breuk met God te helen.
Wij moeten bereid zijn, om op God te vertrouwen, dat hij het onmogelijke doen zal. Wij mogen hem vragen of Hij door Zijn Geest in ons komt wonen. Die Geest zal als een vuur in ons branden, en zoals vuur licht en warmte geeft, zal ook de Geest ons verlichten, zodat wij het woord verstaan, en onze persoonlijkheid verwarmen, zodat onze medemens zich aan ons kan warmen.
Denk aan de vrienden van Daniël, die in een vurige oven liepen, zij verbrandden niet door dat vuur. Slechts de boeien die hen bonden verbrandden. Zo zullen ook wij als wij in onze tijd in het vuur van een vervolging komen, ervaren dat de boeien van de zonden die ons nu nog binden, zullen verbranden, terwijl datzelfde vuur wat ons bevrijd, hen zal doden, wanneer Jezus komt op de wolken van de hemel, en Hij deze aarde reinigt met hemels vuur.
Daarom de vraag, is dat vuur van God dodelijk? Het antwoord is, ja! Voor hen die in opstand tegen God willen blijven leven, en, nee! voor hen die naar God vluchten met hun zonden, en van Hem hun heil verwachten. De zelfde Geest, het zelfde vuur, maar een totaal andere uitkomst. Ik raad u aan, om met mij te wandelen in dat vuur, aan de hand van Jezus, zodat onze breuk hersteld kan worden en wij weer met Hem als koningen kunnen heersen. Alles wat er dan zal verbranden door dat vuur, zijn de banden van de zonden.
Piet Westein