KONING SAUL VERLIEST DE MOED. 1.Sam. 28.
Alle vijf koningen van de Filistijnen besluiten dat het weer eens tijd is dat er oorlog gevoerd wordt tegen het leger van Israël. Dit is nauwelijks het vermelden waard. Het was een bijna jaarlijks terugkerende gebeurtenis. Maar voor David en zijn mannen kwam dit bijzonder slecht uit. Nu zouden zij worden opgeroepen om aan de zijde van de Filistijnen tegen hun eigen volksgenoten oorlog te voeren. Koning Akis besloot zelfs om David en zijn mannen tot lijfwacht te benoemen. Het was nu aan David, om te beslissen hoe te handelen. Hij was immers de door God geroepene en gezalfde, hij toch zou koning van Israël worden?
SAUL ZOEKT HULP BIJ EEN WAARZEGSTER.
De Filistijnen laten er geen gras over groeien. Zij verzamelen hun legers en rukken op, zij stoppen niet voordat zij bij de stad Sunem zijn, midden in het gebied van Israël. Koning Saul ziet zich gedwongen om alle stammen van Israël bijeen te brengen. Israël legert zich op de heuvel Gilboa. Als Saul in de ochtend vanaf de heuvel het grote leger van de Filistijnen ziet wordt hij doodsbang. Hij, de grote held van Israël, die met kop en schouders boven het volk uitsteekt is bang en hij beeft als een espenblad.
Saul kan nergens meer heen om goede raad. De profeet Samuël die tot nog toe zijn hulp en toeverlaat was in geestelijke zaken is overleden. De hogepriester Achimelek, die jarenlang via de Urim en de Tumim zijn vragen tot God kon brengen, heeft hij laten doden en met hem zijn hele familie. Nu was één zoon van de hogepriester, bij de naam van Abjatar, met de heilige voorwerpen uit de tabernakel gevlucht. Hem had Saul niet kunnen doden. Hij had zich met onder andere de heilige orakels zoals de Urim en de Tumim aangesloten bij David en zijn mannen. Ook hier kon Saul niet meer terecht met zijn vragen. Tenslotte was zijn beste generaal, David, die hem zoveel overwinningen had gegeven, nu bij de vijandelijke legers te vinden. Geen wonder dat zijn hart beefde van angst.
KONING SAUL OP WEG NAAR ENDOR.
In deze situatie vraagt Saul aan zijn raadgevers, vindt een vrouw die de geest van een dode voor mij kan raadplegen. Maar koning, zeggen zijn hovelingen, u heeft alle spiritisten in Israël laten uitroeien! Maak je maar niet bang, zegt hij, kijk maar of er nog iemand overgebleven is. Eén van zijn hovelingen weet te melden dat er nog iemand van hen is overgebleven. Zij woont in de stad Endor [stadsbron]. Koning Saul wist maar al te goed dat wat hij van plan was direct tegen de geboden van God inging. Hij, die aanvankelijk het spiritisme trachtte uit te roeien, sluit zich nu bij hen aan.
Omdat hij niet wilde dat zijn volk wist wat hij wilde doen, vermomde hij zich, niemand mocht hem op deze tocht herkennen. Toen zij midden in de nacht bij deze dodenbezweerster binnenkwamen, en hij haar vroeg om een seance, waar de geest van de profeet Samuël zou worden opgeroepen, weigerde zij aanvankelijk. Zij zei: Als koning Saul dat hoort zal hij mij doden. Dit moeten wij zien als de laatste oproep van God aan Saul om terug te keren van deze onheilige weg.
In plaats van zijn zondigheid te beseffen en zich te bekeren, belooft hij haar dat haar niets zal overkomen. Op het moment dat deze vrouw contact maakt met satan en de wereld van de boze geesten, realiseert zij zich dat het Saul zelf is die haar verzoekt om Samuël op te roepen. Zij slaakt een luide kreet, en zegt, waarom hebt je mij bedrogen, jij bent Saul zelf. Wees maar niet bang, zegt Saul, roep nu maar de geest van Samuël op. Wij moeten goed beseffen, dat wat zij ook ziet of hoort, niet door de anderen die daar waren wordt waargenomen. De doden zijn dood. Zij kunnen niet geconsulteerd worden door ons, ook niet door een waarzegster. Het is altijd een boze geest die ons met leugens op het verkeerde pad tracht te leiden.
Dan voorzegt deze boze geest de dood van Saul: Morgen zul je bij mij zijn, in het graf. Jij en je zonen, en heel Israël zal in de handen van de Filistijnen vallen. Als Koning Saul dit hoort valt hij languit bewusteloos op de grond. Nadat hij weer bij kennis is gebracht, biedt de vrouw aan om voor hem wat voedsel klaar te maken zodat hij op krachten kan komen. Aanvankelijk weigert hij te eten, de waarzegster en zijn knechten dringen zo aan dat hij daarin toch toestemt. Na de maaltijd gaan zij tegen de morgen terug naar het leger om de strijd aan te binden met de Filistijnen, een strijd waarvan Saul inmiddels weet dat hij die gaat verliezen.
LUCIFER WINT ÉN HIJ VERLIEST.
De strijd tegen de verleiding van satan is door Saul verloren. Hij die door God geroepen was om Zijn volk te leiden is naar een priesteres van satan toegegaan voor hulp en geestelijke leiding. Hier lijkt het wel of lucifer, de strijd om het hart van de koning van Israël, gewonnen heeft.
Hoe kan het zijn dat de man die in de stad Gibea de uitstorting van de Heilige Geest krijgt, eindigt met het knielen voor die gevallen engel. Ja deze slag is door satan gewonnen, maar wij moeten niet vergeten, dat die gave van de Geest voorwaardelijk was [is]. Niet alleen Saul had die strijd te strijden. Iedereen die de Geest van God krijgt, heeft die Geest op voorwaarde van gehoorzaamheid aan de influisteringen van die Geest.
Misschien moeten wij wel stellen dat iedereen die de uitstorting van de Heilige geest in bijzondere mate krijgt, ook te maken krijgt met de bijzondere aandacht van satan. Het leven van een mens die God trouw blijft is niet per definitie een makkelijk leven. Hij zal eerder gebukt gaan onder de aanvallen van het leger van de tegenstander.
Dit alles speelde zich af in de tijd van Saul, maar dat was niet meer dan een oogwenk in de grote strijd tussen Christus en satan. Waar satan de strijd tegen koning Saul wint, daar verliest hij die in het leven van David. Waar alle zonden van David uitgebreid aan het licht komen, daar beleidt hij die zonden en vraagt hij aan God om Zijn Heilige Geest niet van hem weg te nemen. [Psalm 51:13]. De oorlog verliest satan echter als hij probeert de Koning van het heelal tot zonde te verleiden. Aan het kruis wordt satans kop vermorzeld. En in Christus zijn ook wij meer dan overwinnaars.
Piet Westein
P.S. Geef de strijd niet te snel op, want wij hebben te maken met een overwonnen vijand.