20. Twee gezalfde koningen - Dat heb je als asielzoeker ( 1 SAM.29.)
Terwijl de legers van de Filistijnen zich bij de stad Afek verzamelen, heeft Koning Saul zijn soldaten rond de bron van Jizreël opgesteld. Het was de gewoonte in die tijd om het leger in zijn verschillende afdelingen langs de koning te laten marcheren. Een soort machtsvertoon voordat de strijd zelf een aanvang nam. Men kon dan ook zien of alle steden en dorpen wel vertegenwoordigd waren met hun soldaten.
Nu waren David en zijn mannen wel geen Filistijnen, maar ook van hen verwachtte hun beschermheer, koning Akis, dat zij daar zouden zijn. Klaar voor de strijd tegen hun eigen volksgenoten. David kon er niet onderuit. Daar marcheerden zij dan netjes in groepen van honderd langs de koningen van Filistea. Akis mocht dan nog zo trots zijn op dat leger van David toen zij langsmarscheerden, de anderen koningen van de Filistijnen hadden zo hun bedenkingen.
Hoe haal je dat nou in je hoofd om een groep mannen uit het kamp van de vijand tussen ons te laten optrekken. Als hij tijdens de strijd overloopt naar het leger van Saul, kan hij zich in het gevlei werken door onze hoofden af te hakken en die bij zijn heer te brengen. Je kunt doen wat je wilt Akis, maar deze mannen gaan niet met ons mee in de strijd.
Daarom roept Koning Akis David bij zich en begint zich tegenover hem te verontschuldigen. David, zegt hij, ik heb je leren kennen als een goede dappere knecht, ik zelf zou je graag aan mijn zijde hebben gehad in deze oorlog, maar alle andere koningen van Filistea weigeren je te laten meegaan. Ik moet je helaas vragen om met je mannen terug te keren naar Ziklag, je moet daar blijven totdat de strijd over is.
Het is voor de show dat David protesteert. Wat heb ik dan verkeerd gedaan roept hij? Ik heb u toch al die tijd trouw gediend? Het antwoord van Akis is, dat hij dat helemaal met David eens is, maar dat hij niet anders kan dan hem terug te sturen naar de stad Ziklag die hij van Akis te leen heeft gekregen. Er zit voor David en zijn mannen niets anders op dan zich reisvaardig te maken en terug te gaan naar hun eigen woonplaats.
GELUK, OF LEIDING VAN HOGERHAND?
De ongelukkige situatie waarin David en zijn mannen verkeerden voordat zij door Akis worden teruggestuurd, is nu ten goede gekeerd. Wij kunnen hier denk ik alleen maar de hand van God in zien, die David uit een onmogelijke toestand redt. Hij hoeft uiteindelijk geen broedermoord te begaan, hij mag met zijn mannen weer naar huis. Nu moet hij maar zien wat God verder voor plannen met hem en zijn troepen heeft.
Intussen maken de koningen van de Filistijnen met hun legers zich klaar om naar Jizreël te trekken. Daar wachten koning Saul op hen aan het hoofd van de stammen van Israël. Dit zou een gruwelijke strijd worden van man tegen man. Wij weten nu dat God David leidde, maar hoe zat dat met Saul en het hele volk Van Israël? Dat waren toch ook Zijn kinderen? Dat vinden wij uit in hoofdstuk 31.
WELKE KANT KIEZEN WIJ, IN DE GROTE STRIJD?
Wij als Christenen moeten hier op deze aarde ook kiezen. Net als David en zijn mannen deden. Jezus heeft ons duidelijk gezegd dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld is. Wij zijn hier op aarde vreemdelingen in een vreemd land. Het koninkrijk waar wij thuis horen en naar verlangen is het hemels Kanaän. De Koning die daar heerst is de Vredevorst. De wetten van die Koning en dat koninkrijk zijn eeuwig en onveranderlijk. Het is bij keuze dat wij burgers van dat hemelse rijk zijn en die Heerser dienen.
HET CONFLICT
Het is fijn om te getuigen dat wij kinderen van God zijn, maar dat is gelijkertijd een oorlogsverklaring aan satan en iedereen die hem dient. Dit grote conflict dat begon toen onze vader Adam de kant van Satan koos kent vele slachtoffers, koning Saul was daar één van.
Wij zullen, stuk voor stuk, allemaal een persoonlijke keuze moeten maken aan welke kant wij willen strijden. Was het maar zo duidelijk als in de tijd van David, waar de vijand zichtbaar was, waar de wapenrusting bestond uit letterlijke wapenen. Wij, hier en nu, hebben te strijden tegen een rijk van gevallen engelen. Zulke wezens kunnen wij slechts bestrijden met de geestelijke wapenrusting.
Waar kunnen wij terecht voor die wapens? Is dat niet bij het woord van God? Is iedere Bijbeltekst niet een kogel waar wij satan en zijn volgelingen mee kunnen bestoken? Wij moeten wel zelf kiezen om die geestelijke wapenrusting aan te doen. Te beginnen met de waarheid, die wij als een gordel moeten dragen. Het pantser van de gerechtigheid is misschien wel het moeilijkste deel, het moet iedere dag opgepoetst worden.
En dan die schoenen van de bereidvaardigheid van het evangelie van de vrede. Die slijten nooit, je moet ze iedere dag maar weer opnieuw aantrekken. Het is wel vreemd dat de heilsoldaten vredeschoenen dragen. Vergeet vooral niet dat schild van het geloof. Voordat je het weet heb je anders een brandende pijl van satan in je lijf. Als je zo uitgerust bent, hoef je alleen nog maar te zorgen dat je het zwaard van de Geest scherp houdt. Dat doe je zoals je misschien wel weet door het iedere dag even langs de wetsteen te halen. U weet wel dat zijn die twee stenen waar God met Zijn eigen vinger de wet op heeft geschreven. [Efeziërs 6:10-20]. Denk er wel aan om iedere dag te bidden voor de overwinning.
Piet Westein
P.S. Beste medeasielzoekers Ik hoop dat wij spoedig naar ons hemels Kanaän kunnen wanneer Hij ons naar Zijn koninkrijk komt halen. David moest ook al zolang wachten.
Sorry, ik ben de helm des heils helemaal vergeten op te zetten. Dom hé?