STANK VOOR DANK. 1 SAMUËL 23:1-13.
Op een dag komen er een aantal inwoners van de stad Keïla [vestingstad] bij David klagen dat het gebied van de stad Keïla wordt geplunderd door de Filistijnen. De Filistijnen waren, zoals wij weten, de erfvijanden van het volk van Israël. Op dit moment in de geschiedenis is het vooral zo dat er roversbenden uit Filistea rondtrekken. Het is kennelijk de tijd van de graanoogst, want de klacht is vooral dat de dorsvloeren leeggeroofd worden.
De inwoners van de stad Keïla komen met hun klacht naar David toe, in de hoop dat hij met zijn leger van zeshonderd mannen de Filistijnen kan verjagen. Nu moet deze hele geschiedenis zich hebben afgespeeld met Pasen of met Pinksteren. Deze twee graanoogsten waren [zijn] de voorjaarsoogsten in het Midden-Oosten. De gersteoogst met Pasen, de tarweoogst met Pinksteren.
Nu hebben wij deze David leren kennen als een man die niet voor een kleintje vervaard was. Maar voor hij reageert op de oproep van het volk om hulp, wil hij eerst God raadplegen. Dit zou voor ons, in onze tijd, misschien ook het beste zijn. Soms nemen wij beslissingen met verstrekkende gevolgen zonder God daarin te kennen. Als daarna blijkt dat onze beslissingen en ons handelen onbedoelde nare gevolgen hebben, geven wij God daarvan vaak de schuld.
Nu is David, buiten dat hij een groot krijger is, ook een geloofsheld. Hij besluit geen beslissing te nemen voordat hij God Zelf heeft geraadpleegd. Hij vraagt de priester Abjatar [vader van overvloed] te komen met de efod. De efod was een soort mantel die door de hogepriester als ambtsgewaad werd gedragen daarop bevonden zich onder andere de Urim en de Tumim. Van die Efod was er maar één in Israël. Deze efod was, door de moordpartij van Saul, met de bijbehorende priester in het gevolg van David gekomen. Met de efod en de twee edelstenen kon de hogepriester God raadplegen. Gewoonlijk deed de hogepriester dat in opdracht van de heersende koning. Maar de heersende koning was Saul, en die had zich én van God én van de priesterklasse vervreemd door zijn handelen. Nu op dit moment is het zo dat én de priester én de Efod in handen zijn van David.
De vraag die David aan God stelt is: Of het de bedoeling is om op te trekken en tegen de Filistijnen te strijden? Als blijkt dat God via de Urim en de Tumim bevestigend antwoordt komen zijn manschappen in opstand. Zij zien de wijsheid van deze beslissing niet. Zij zeggen: Wij zijn zelf op de vlucht voor Koning Saul. Wij zwerven overal rond, waarom zouden wij ons hiermee bemoeien?
David durft niet zonder meer tegen de wensen van zijn leger in te gaan en op God te vertrouwen. Hij besluit de vraag nogmaals via de priester bij God neer te leggen. Het antwoord dat hij krijgt wijkt niet af van het eerste antwoord: Ga en strijdt tegen de Filistijnen, luid de opdracht. Het is nu als David en zijn mannen dat antwoord tweemaal hebben gehoord dat zij besluiten te gehoorzamen. In de strijd die volgt behalen David en zijn mannen een grote overwinning. Zij verslaan de Filistijnen en roven al hun vee en andere bezittingen.
EEN PYRUS OVERWINNING?
David en zijn mannen trekken vol trots de stad Keïla binnen. Zij denken dat de inwoners hen met gejuich binnen zullen halen. Zij krijgen daarentegen slechts een halfhartige ontvangst. Het had zo mooi kunnen zijn. Nu hadden zij kunnen stoppen met zwerven. Zij hadden nu een eigen [hoofd]stad. Hier zou David misschien wel een soort koning kunnen zijn. En zij zouden huizen kunnen bouwen en er met hun gezinnen kunnen wonen.
Maar zij hadden buiten Saul en zijn haat voor hen gerekend. Saul roept zijn leger op om Keïla te belegeren en David en zijn mannen te doden. Saul claimt zelfs dat het God is die deze David in zijn macht zal geven. Wat zijn wij mensen toch blind. Als het David ter ore komt dat Saul en zijn leger onderweg zijn naar Keïla, laat David de hogepriester Abjatar met de Efod roepen. Hij wil weten wat hij nu moet doen. De vraag is, moet hij blijven, of vluchten? Zullen de inwoners van de stad hem en zijn mannen beschermen of hen aan Saul uitleveren?
Het antwoord van God dat de priester Abjatar via de Urim en de Tumim krijgt komt hard aan, de inwoners van Keïla zullen David en zijn mannen zeker verraden en hen aan Saul uitleveren. Dit alles ondanks de verlossing die door David en zijn mannen was bewerkstelligd. Het gevolg is dat David en zijn mannen het pelgrimspad opnieuw moeten betreden. Hoelang nog God?
WILLEN WIJ WEL VERLOST WORDEN?
Als wij de zwerftocht van David en zijn mannen als type willen gebruiken voor ons die in de eindtijd van deze wereldgeschiedenis leven, dan moeten wij ook naar dat getal van 600 kijken. Het leger van David bestond toch uit 600 soldaten? Die 600 soldaten kunnen dan een verwijzing zijn naar de 6000 jaar van deze wereld geschiedenis. Of de zesde van de zeven gemeenten [tijdperken] uit het boek de Openbaring. Wij de gelovigen zijn altijd een minderheid geweest die vervolgd zijn door kwade politieke en religieuze machten van deze wereld. Wij moeten ons er voor wachten ons te vestigen in één van de steden [kerken] van deze aarde.
Wij zijn net als Abraham, Izaäk en Jakob geroepen om zwervers en bijwoners te zijn op een wereld die in de handen van Satan is. Wij de volgelingen van Christus hebben hier op aarde geen blijvend tehuis. Onze stad is het Nieuw-Jeruzalem en dat is voorlopig nog in de hemel. Wij moeten én als individu én als kerk ons er ook voor wachten om ons aan te sluiten bij wat voor vorm van oecumene dan ook. Onze oproep aan de wereld is dat zij uit die wereldwijde stad moeten trekken die in de bijbel Babylon wordt genoemd. De inwoners van die stad zullen ons zeker uitleveren aan de vijand als wij daar ons huis maken, net zoals de inwoners van Keïla het in de tijd van David dat deden.
De oproep om uit die stad te trekken kunnen wij wel wereldwijd verkondigen, maar het is de bedoeling dat wij er zelf ook gehoor aan geven. Dat wereldwijde Babylon is overal je kunt het bijna niet ontlopen. Kijk eens naar die machtige gebouwen en die grote invloed die zij heeft, het is toch verleidelijk om daar een klein beetje gebruik van te maken. Wij worden dan misschien ook wat meer geaccepteerd, dan horen wij er ook een beetje bij? Of toch maar niet? Houden wij dat kleed toch liever zonder vlek of rimpel?
TIJDENS DE OOGST?
Nu begint dit verhaal met de vermelding dat de Filistijnen de dorsvloeren leegroven. In de rest van de bijbel is de dorsvloer vaak een profetische verwijzing naar het eindoordeel over deze wereld. De graanoogst verwijst naar de oogst van de gelovigen die Jezus tegemoet gaan in de lucht als Hij wederkomt. De druivenoogst zijn de ongelovigen zij sterven bij de wederkomst en hun dode lichamen blijven hier op aarde. Nu kunnen wij die Filistijnen die de dorsvloeren leeghalen zien als het leger van satan dat probeert de gelovigen te verleiden zich aan te sluiten bij de vijand, zodat als Jezus wederkomt hij zijn dorsvloer leeg vindt. Als wij dit deel van Samuël zo lezen dan heeft dit Schriftgedeelte ook voor ons nu nog een waarschuwingsboodschap.
Piet Westein.
P.S.
Laten wij ons maar aansluiten bij dat kleine leger van 600 man om de vijand van de oogst [de duivel] te bestrijden. Het graan op de dorsvloer, zijn de gelovigen, wij hebben de opdracht hen te beschermen met het zwaard van de Geest. Als je mee wilt doen, moet je wel even je helm des heils opzetten. Of misschien toch maar de hele wapenrusting van God aan doen.